1. Wat is CGT / cognitieve gedragstherapie
= een vorm van psychotherapie die zich richt op de wisselwerking tussen
gedachten, gevoelens en gedrag
Doel: helpen bij het oplossen van emotionele en gedragsproblemen door
gezond denken te stimuleren
Kernidee: je manier van denken bepaalt hoe je je voelt en gedraagt
Alles wat in je hoofd omgaat, alles wat je doet of juist nalaat en systemische
aanpak om problemen of stoornissen te bestrijden
Waarom CGT?
Breed toepasbaar: geschikt voor lichte problemen (bv. neerslachtigheid)
tot langdurige psychische klachten
Duurzaam effect: gericht op het ontwikkelen van vaardigheden die je
leven blijvend kunnen verbeteren
Praktische aanpak: helpt gezonde gewoontes bewust en systematisch toe
te passen
1. Basisprincipes van CGT
Denken → voelen → gedrag
Misvatting: gebeurtenissen veroorzaken je gevoelens
CGT-idee: het zijn jouw gedachten en overtuigingen die de betekenis
geven en zo je emoties en gedrag bepalen
Voorbeeld:
Gebeurtenis: partner is niet attent
Gedachte: “Ze doet dit expres om me te irriteren.”
Gevoel: boosheid
Gedrag: mokken, zwijgen
,De rol van betekenissen
Betekenisgeving bepaalt hoe je je voelt
Positieve gebeurtenissen → vaak positieve emoties
Negatieve gebeurtenissen → leiden niet altijd terecht tot extreme
negatieve emoties
Voorbeeld:
Afwijzing na eerste afspraakje:
- “Niemand vindt me de moeite waard” → depressief
- “We zijn gewoon geen match” → teleurgesteld, maar beheersbaar
Gedrag en emoties
Je emoties beïnvloeden direct je gedrag:
- Depressie → terugtrekken en isoleren
- Angst → vermijden van bedreigende situaties
Probleemgedrag ontstaat vaak door deze emotie-gedachte-gedragsketen
,Cognitieve therapie van Beck
1. Inleiding
Vanaf de jaren ’60 kwam er meer aandacht voor de rol van cognities
(gedachten) bij psychische klachten
Dit gebeurde deels als reactie op de psychoanalyse en de
gedragstherapie, die tekortschoten bij complexe problemen
Cognitieve therapie richt zich op hoe mensen informatie selecteren en
verwerken en hoe dat hun emoties en gedrag beïnvloedt
Bekende grondleggers:
- Albert Ellis – Rationeel-Emotieve Therapie (RET)
- Aaron T. Beck – Cognitieve therapie
- Donald Meichenbaum – Zelfinstructietraining
1. Drie hoofdvormen van cognitieve therapie
Cognitieve herstructurering
Gericht op het veranderen van irrationele of disfunctionele gedachten
Vaardigheidstrainingen
Leren van copingstrategieën om beter met problemen om te gaan
Probleemoplossende therapieën
Gericht op verbeteren van concrete probleemoplossende vaardigheden
1. De theorie van Beck
Basisprincipes
Emoties en gedrag worden beïnvloed door de interpretatie van
gebeurtenissen, niet door de gebeurtenissen zelf
Drie niveaus van cognitie:
- Basale assumpties – Diepgewortelde overtuigingen over jezelf,
anderen en de wereld
- Intermediaire assumpties – Regels, attitudes en overtuigingen die uit
de basale assumpties voortkomen (zoals “als ik niet presteer, ben ik
waardeloos”)
- Automatische gedachten – Spontane gedachten die in specifieke
situaties opkomen en emoties aansturen
, Functies van assumpties
Filterfunctie: bepaalt welke informatie wordt waargenomen
Betekenistoekenning: beïnvloedt de interpretatie van ervaringen
Herinneringsfunctie: bepaalt welke herinneringen worden opgeroepen
Gedragsfunctie: stuurt gedrag dat de assumptie kan bevestigen
(zelfversterkend effect)
1. Psychopathologie volgens Beck
Psychische stoornissen ontstaan door verstoorde informatieverwerking:
Selectieve aandacht, vertekening, verkeerde interpretaties, geheugenbias
Vicieuze cirkel:
Vroege ervaringen → disfunctionele assumpties → automatische
gedachten → negatieve emoties/gedrag → bevestiging van assumpties
Beck onderscheidt twee soorten disfunctionele assumpties:
Hulpeloosheid (“Ik ben zwak, ik kan niets.”)
Niet-geliefd zijn (“Ik ben waardeloos, niemand houdt van mij.”)
1. Typische denkfouten (“cognitieve vertekeningen”)
Zwart-witdenken – Alles is goed of slecht
Catastroferen – Verwachten dat iets rampzalig afloopt
Emotioneel redeneren – Gevoelens als bewijs beschouwen (“Ik voel me
waardeloos, dus ik ben waardeloos”)
Labelen – Globale negatieve oordelen over jezelf (“Ik ben een mislukkeling”)
Mentaal filteren – Alleen negatieve details zien
Gedachten lezen – Denken te weten wat anderen over je denken
Overgeneraliseren – Eén gebeurtenis bepaalt alles (“Ik faalde, dus ik faal altijd”)
Personaliseren – Alles op jezelf betrekken
Moet-denken – Strikte regels (“Ik moet perfect zijn”)
Kansoverschatten – Negatieve uitkomsten te waarschijnlijk achten
Negatief denken – Positieve gebeurtenissen als negatief interpreteren
Lage frustratietolerantie – Denken dat iets ondragelijk is
Dubbele standaard – Strenger voor jezelf dan voor anderen
Overschattingen / onderschattingen – Negatieve gebeurtenissen
overwaarderen