Leerdoelen T1 Voeding 6 VWO
Voor de schuin gedrukte succescriteria heb je diep leren nodig (Relateren en Uitbreiden)
Nr Leerdoel Succescriteria Doelst
BvJ
1 Je kunt beschrijven waar A. Je kunt het verschil tussen een voedingsmiddel en een voedingsstof noemen 1
voeding uit bestaat
Onder een voedingsmiddel verstaan we: alles wat men eet of drinkt. De voedingsmiddelen bestaan uit
losse voedingsstoffen.
B. Je kunt de kenmerken en functies van de 6 groepen voedingsstoffen noemen
Zie (schema) biologie samenvatting thema 1, blz: 1.
C. Je kunt de 4 hoofdgroepen van organische moleculen in de biologie noemen en hun fundamentele
bouwstenen
Deze 4 moleculen zijn: eiwitten (aminozuren), koolhydraten (sachariden), vetten (lipiden) en mineralen
(ionen).
D. Je kunt de functie van voedingsvezel benoemen
Functie: deze groep vezels (voedingsvezels) stimuleren de peristaltische bewegingen van het darmstelsel.
E. Je kunt beredeneren welke voedingsmiddelen veel voedingsvezels bevatten
De voedingsmiddelen met veel plantaardige bestandsdelen bevatten veel voedingsvezels. Kortom: alle
cellulose bevattende bestanddelen.
F. Je kunt op basis van het type voedingsmiddel beredeneren welke voedingsstoffen er wel en niet in
zitten
G. Je kunt van iedere bouwstof uitleggen waar deze in het lichaam terecht komt en welke functies
deze kan vervullen.
1
, Zie (schema) biologie samenvatting thema 1, blz: 1.
H. Je kunt uitleggen waarom heterotrofe organismen wel aminozuren in hun voeding moeten hebben
en autrotrofe organismen niet
Autotrofe organismen (planten) vormen de aminozuren door zelf de elementen waaruit elk aminozuur
bestaat te combineren. Deze elementen halen (de planten) ze uit de voedingsbodem.
De mens (heterotrofe organismen) zijn niet in staat om vanuit losse elementen een aminozuur samen te
stellen. Daarom zijn wij afhankelijk van de aminozuren uit onze (plantaardige) voeding
I. Je kunt een onderzoek ontwerpen waarin je m.b.v. indicatoren de samenstelling van een
voedingsmiddel bepaalt
Bepaalde indicatoren tonen specifiek de groepen: eiwitten, koolhydraten (zetmeel), vetten en suiker aan.
2 Je kunt beschrijven hoe je A. Je kunt tenminste 5 manieren noemen waarop je voedsel kan conserveren 3
voedsel goed en veilig
behandelt De 5 manier zijn: gasverpakken, luchtdicht verpakken, pasteuriseren, steriliseren en UHT-sterilisatie.
B. Je kunt uitleggen op basis van welk principe je met invriezen, verhitten en zuur voedsel kunt
conserveren
Het principe gaat uit van het denatureren van enzymen, door het veranderen van optimum
omstandigheden zoals: pH-waarde, temperatuur en milieu.
C. Je kunt het verschil in de mate van conservering tussen invriezen en verhitten beschrijven
In het geval van invriezen: de enzymen worden uitgeschakeld (niet gedood). In geval van verhitten: de
enzymen zullen denatureren (ze worden gedood).
D. Je kunt uitleggen op basis van welk principe je met suiker of zout voedsel kunt conserveren
Als gevolg van het toedienen van zout en of suiker zal er een verschil in osmotische waarde ontstaan
tussen bacterie en milieu. Er zal dus turgor of plasmolyse plaatsvinden op den duur.
2
Voor de schuin gedrukte succescriteria heb je diep leren nodig (Relateren en Uitbreiden)
Nr Leerdoel Succescriteria Doelst
BvJ
1 Je kunt beschrijven waar A. Je kunt het verschil tussen een voedingsmiddel en een voedingsstof noemen 1
voeding uit bestaat
Onder een voedingsmiddel verstaan we: alles wat men eet of drinkt. De voedingsmiddelen bestaan uit
losse voedingsstoffen.
B. Je kunt de kenmerken en functies van de 6 groepen voedingsstoffen noemen
Zie (schema) biologie samenvatting thema 1, blz: 1.
C. Je kunt de 4 hoofdgroepen van organische moleculen in de biologie noemen en hun fundamentele
bouwstenen
Deze 4 moleculen zijn: eiwitten (aminozuren), koolhydraten (sachariden), vetten (lipiden) en mineralen
(ionen).
D. Je kunt de functie van voedingsvezel benoemen
Functie: deze groep vezels (voedingsvezels) stimuleren de peristaltische bewegingen van het darmstelsel.
E. Je kunt beredeneren welke voedingsmiddelen veel voedingsvezels bevatten
De voedingsmiddelen met veel plantaardige bestandsdelen bevatten veel voedingsvezels. Kortom: alle
cellulose bevattende bestanddelen.
F. Je kunt op basis van het type voedingsmiddel beredeneren welke voedingsstoffen er wel en niet in
zitten
G. Je kunt van iedere bouwstof uitleggen waar deze in het lichaam terecht komt en welke functies
deze kan vervullen.
1
, Zie (schema) biologie samenvatting thema 1, blz: 1.
H. Je kunt uitleggen waarom heterotrofe organismen wel aminozuren in hun voeding moeten hebben
en autrotrofe organismen niet
Autotrofe organismen (planten) vormen de aminozuren door zelf de elementen waaruit elk aminozuur
bestaat te combineren. Deze elementen halen (de planten) ze uit de voedingsbodem.
De mens (heterotrofe organismen) zijn niet in staat om vanuit losse elementen een aminozuur samen te
stellen. Daarom zijn wij afhankelijk van de aminozuren uit onze (plantaardige) voeding
I. Je kunt een onderzoek ontwerpen waarin je m.b.v. indicatoren de samenstelling van een
voedingsmiddel bepaalt
Bepaalde indicatoren tonen specifiek de groepen: eiwitten, koolhydraten (zetmeel), vetten en suiker aan.
2 Je kunt beschrijven hoe je A. Je kunt tenminste 5 manieren noemen waarop je voedsel kan conserveren 3
voedsel goed en veilig
behandelt De 5 manier zijn: gasverpakken, luchtdicht verpakken, pasteuriseren, steriliseren en UHT-sterilisatie.
B. Je kunt uitleggen op basis van welk principe je met invriezen, verhitten en zuur voedsel kunt
conserveren
Het principe gaat uit van het denatureren van enzymen, door het veranderen van optimum
omstandigheden zoals: pH-waarde, temperatuur en milieu.
C. Je kunt het verschil in de mate van conservering tussen invriezen en verhitten beschrijven
In het geval van invriezen: de enzymen worden uitgeschakeld (niet gedood). In geval van verhitten: de
enzymen zullen denatureren (ze worden gedood).
D. Je kunt uitleggen op basis van welk principe je met suiker of zout voedsel kunt conserveren
Als gevolg van het toedienen van zout en of suiker zal er een verschil in osmotische waarde ontstaan
tussen bacterie en milieu. Er zal dus turgor of plasmolyse plaatsvinden op den duur.
2