Biologie samenvatting Thema 6 – Gedrag en beweging
T.6.2 t/m T.6.6
T.5.2 – Gedrag beschrijven
De ethologie
Deze tak van de biologie houdt zich bezig met het bestuderen van gedrag. Onder gedrag
wordt de hierop volgende definitie verstaan: ‘alle waarneembare activiteiten van een dier of
mens’
Van prikkel tot handeling
Het gedrag van een dier of mens is opgebouwd uit opeenvolgende handelingen
(gedragselementen).
Deze handelingen worden gestimuleerd door prikkels uit het milieu. De reactie van
een dier of mens op een prikkel wordt de ‘respons’ genoemd.
Een etholoog werkt met levende dieren en kan daarom inwendig niks van het dier
concluderen, daarom wordt er gesproken over een ‘black box’, met daarnaartoe een input
(prikkels) en daaruit een output (gedrag).
Objectief
Bij het bestuderen van gedrag is het een noodzaak om alleen waargenomen feiten te
noteren. Dus geen interpretaties of meningen.
Deze vorm van interpreteren wordt dan volgens een objectieve beschrijving
genoemd.
Ehtogram
Al deze objectieve beschrijvingen worden genoteerd in een zogenaamd ‘ethogram’. In een
ethogram houd je bij hoe vaak, hoe lang en in welke volgorde een dier de handelingen
uitvoert.
De lijst die op deze wijze ontstaat worden vervolgens een ‘protocol’ genoemd.
Gedragssystemen
Gedrag is opgebouwd uit handelingen, als deze handelingen een gemeenschappelijk doel
hebben, dan is er sprake van een gedragssysteem. Voorbeelden hiervan zijn:
Voedingsgedrag
Voortplantingsgedrag
, Bij een gedragssysteem volgen de samenhangende handelingen zich vaak in een vaste
volgorde op. Als de ene handeling direct effect heeft op een volgende handeling spreken we
van een ‘gedragsketen’.
Subsystemen
Als een gedragsketen, zoals bijvoorbeeld de balts van dieren, bestaat uit meerdere groepen
van handelingen, dan wordt elke groep handelingen de naam ‘subsysteem’ toegekend.
De gedragssystemen zijn onderverdeeld in subsystemen, bestaande uit groepen
handelingen.
T.5.3 – Spieren en beweging
Gedrag ontstaat door het werken van spieren en klieren. Als een impuls (via motorische
neuronen) aankomt bij een spier vindt er ‘contractie’ plaats.
Typen spierweefsel
Bij de mens komen 3 typen spierweefsel voor: glad spierweefsel, dwarsgestreept
spierweefsel en hartspierweefsel.
Glad spierweefsel
Dit weefsel bestaat uit langwerpige spiercellen, met elk een celkern. Verder komt dit
weefsel voor in de huid en in de wand van buisvormige- of holle organen.
Dit weefsel (glad spierweefsel) wordt geïnnerveerd door het autonome
zenuwstelsel.
Dwarsgestreept spierweefsel
Dit spierweefsel bestaat uit spiervezels die elk zijn ontstaan door versmelting van
vele spiercellen. Dit weefsel komt veelal voor als: skeletspieren en huidspieren.
Dit weefsel (dwarsgestreept spierweefsel) wordt geïnnerveerd door het
animale zenuwstelsel.
Hartspierweefsel
Deze spiercellen vormen vertakte ketens.
Dit weefsel (hartspierweefsel) wordt niet geïnnerveerd door het animale
zenuwstelsel.
T.6.2 t/m T.6.6
T.5.2 – Gedrag beschrijven
De ethologie
Deze tak van de biologie houdt zich bezig met het bestuderen van gedrag. Onder gedrag
wordt de hierop volgende definitie verstaan: ‘alle waarneembare activiteiten van een dier of
mens’
Van prikkel tot handeling
Het gedrag van een dier of mens is opgebouwd uit opeenvolgende handelingen
(gedragselementen).
Deze handelingen worden gestimuleerd door prikkels uit het milieu. De reactie van
een dier of mens op een prikkel wordt de ‘respons’ genoemd.
Een etholoog werkt met levende dieren en kan daarom inwendig niks van het dier
concluderen, daarom wordt er gesproken over een ‘black box’, met daarnaartoe een input
(prikkels) en daaruit een output (gedrag).
Objectief
Bij het bestuderen van gedrag is het een noodzaak om alleen waargenomen feiten te
noteren. Dus geen interpretaties of meningen.
Deze vorm van interpreteren wordt dan volgens een objectieve beschrijving
genoemd.
Ehtogram
Al deze objectieve beschrijvingen worden genoteerd in een zogenaamd ‘ethogram’. In een
ethogram houd je bij hoe vaak, hoe lang en in welke volgorde een dier de handelingen
uitvoert.
De lijst die op deze wijze ontstaat worden vervolgens een ‘protocol’ genoemd.
Gedragssystemen
Gedrag is opgebouwd uit handelingen, als deze handelingen een gemeenschappelijk doel
hebben, dan is er sprake van een gedragssysteem. Voorbeelden hiervan zijn:
Voedingsgedrag
Voortplantingsgedrag
, Bij een gedragssysteem volgen de samenhangende handelingen zich vaak in een vaste
volgorde op. Als de ene handeling direct effect heeft op een volgende handeling spreken we
van een ‘gedragsketen’.
Subsystemen
Als een gedragsketen, zoals bijvoorbeeld de balts van dieren, bestaat uit meerdere groepen
van handelingen, dan wordt elke groep handelingen de naam ‘subsysteem’ toegekend.
De gedragssystemen zijn onderverdeeld in subsystemen, bestaande uit groepen
handelingen.
T.5.3 – Spieren en beweging
Gedrag ontstaat door het werken van spieren en klieren. Als een impuls (via motorische
neuronen) aankomt bij een spier vindt er ‘contractie’ plaats.
Typen spierweefsel
Bij de mens komen 3 typen spierweefsel voor: glad spierweefsel, dwarsgestreept
spierweefsel en hartspierweefsel.
Glad spierweefsel
Dit weefsel bestaat uit langwerpige spiercellen, met elk een celkern. Verder komt dit
weefsel voor in de huid en in de wand van buisvormige- of holle organen.
Dit weefsel (glad spierweefsel) wordt geïnnerveerd door het autonome
zenuwstelsel.
Dwarsgestreept spierweefsel
Dit spierweefsel bestaat uit spiervezels die elk zijn ontstaan door versmelting van
vele spiercellen. Dit weefsel komt veelal voor als: skeletspieren en huidspieren.
Dit weefsel (dwarsgestreept spierweefsel) wordt geïnnerveerd door het
animale zenuwstelsel.
Hartspierweefsel
Deze spiercellen vormen vertakte ketens.
Dit weefsel (hartspierweefsel) wordt niet geïnnerveerd door het animale
zenuwstelsel.