Statusverhogend
- Kennen klassieken
- Uomo Universalis
- Waterpartijen
- Tuinen
- Hofkunstenaar
- Portret
- Feesten aan het hof
- Historisch stuk kunnen maken
- Rariteitenkabinet
- Hoge hoed
Linken met God
- Geometrie → mens past in vierkant/cirkel in geometrische vormen; dus dat is perfect
- Veel licht
- Hoogte in → dichterbij God
- Driehoekscompositie
- Cirkel → oneindig
- Natuur
- Schoonheid
-
Handige woorden
- Vervreemdend
- Abstract
- Zedenloos/van lichte zeden
-
Woorden
Gestileerd = je ziet werkelijkheid nog. Bijna abstract. Bestaat nog, helemaal versimpeld.
Abstract = niet werkelijkheid, gevoel, geen naam aan zitten
Atmosferisch perspectief = op voorgrond donkerder & scherp, overlapping
Repoussoir = opvallend iets op de voorgrond (kan met alle soorten kunsten)
Catharsis = grote verandering in het verhaal, ontwikkeling karakter vaak
Kleurverzadiging = zuiverheid van de kleur → fel, grauw, diep, helder
Rekwisiet = voorwerpen die je gebruikt
Attribuut = speciaal rekwisiet die hoort bij een rol/personage
Bv. tafel die je gebruikt is geen decor, maar rekwisiet
Atonaal → geen melodie
Tonaal → wel melodie
,Consonant → klinkt goed
Dissonant → klanken botsen, (vals)
Maat = de regelmatige wijze waarop in de muziek de geaccentueerde en ongeaccentueerde
delen elkaar afwisselen. (klappen op de maat)
Ritme = Dankzij dit muzikale element voelen en volgen wij de beat van een nummer. (Op
het ritme van de muziek dansen)
Tempo = Tempo duidt de snelheid van een nummer aan en geeft aan hoe snel of langzaam
de muziek wordt gespeeld.
Motief (muziek) = klein stukje van melodie = basis voor de compositie
Thema = lang groot motief
Long shot = overzicht situatie van een afstand
Allegorisch = allemaal personificaties samen in 1 schilderij
gevestigde orde = waar veel mensen tegen zijn. Hebben de macht.
geëngageerde kunst = kunst met maatschappelijke betrokkenheid
Tips examen
- Geef bepaalde begrippen
- Verklaar jezelf
- Geef ‘dus’ & ‘daarom’
- Schrijf zoveel mogelijk op van wat je ervan weet!!
, BEELDENDE KUNST, ARCHITECTUUR EN VORMGEVING
I. Voorstelling:
Wat is er te zien op een schilderij?
Wat geeft een sculptuur weer?
Wat is er te zien op een object?
Wat is er te zien en/of te horen in een installatie?
De voorstelling is een beschrijving van de ‘dingen’ die zijn weergegeven op het schilderij, in
de sculptuur of op het object. Bijvoorbeeld: een mens, een interieur, een landschap,
(kleur)vlakken of een combinatie daarvan.
II. Inhoud:
Waar gaat het werk over:
wat is het onderwerp, het verhaal, het thema, het idee of concept?
Wat is de boodschap of (diepere) betekenis?
Een onderwerp of thema kan bijvoorbeeld bijbels, mythologisch, historisch, literair,
maatschappelijk of politiek zijn.
Een idee of concept kan bijvoorbeeld het uitdrukken van evenwicht en harmonie zijn (zoals
bij Mondriaan).
III. Vormgeving:
Hoe wordt het kunstwerk vormgegeven door middel van beeld?
Hoe wordt het gebouw/object/affiche vormgegeven?
Vorm, ruimte, licht, kleur, compositie
vorm Denk daarbij aan tweedimensionale (vlak, plat) en driedimensionale vormen
(ruimtelijk, plastisch), abstracte of figuratieve vormen, schematische, gestileerde,
organische, geometrische vormen etc.
ruimte Dit gaat over ruimtelijkheid en plasticiteit bij driedimensionale vormen en de
suggestie van dieptewerking of plasticiteit in tweedimensionale werken. Suggestie van
dieptewerking ontstaat vooral door overlapping en (lijn)perspectief. Suggestie van plasticiteit
ontstaat door licht en schaduw.
licht Dit gaat over de werking van licht op driedimensionale vormen en de effecten van licht
bij architectuur (glas) en over de suggestie van licht in tweedimensionale werken: natuurlijk
licht, kunstlicht; licht-donkercontrasten (clair-obscur).
kleur Denk daarbij aan primaire kleuren, gemengde kleuren, kleurhelderheid,
kleurverzadiging, kleurcontrasten, kleursymboliek.
compositie Dit is de ordening/plaatsing/groepering van vormgevingsaspecten tot een
beeldend geheel (bijvoorbeeld een symmetrische compositie, een dynamische compositie).
, IV. Materiaal/techniek:
Waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de voorstelling/het
gebouw/object/affiche vormgegeven?
met bijvoorbeeld: verf, hout, klei, marmer, metaal, glas, (bak)steen, drukinkt, textiel.
Techniek en hanteringswijze Met welke technieken is het schilderij/ de sculptuur/het
gebouw/het object (bijvoorbeeld servies of kledingstuk) vormgegeven?
De techniek is de manier waarop (met gereedschap) het materiaal wordt verwerkt.
Bijvoorbeeld: schilderen, tekenen, hakken, boetseren, metselen, drukken, naaien of breien.
De hanteringswijze is de manier waarop de kunstenaar zijn gereedschap en materiaal
gebruikt, bijvoorbeeld: grof of fijn, glad of ruw.