DEFINITIES EN OPSOMMINGEN: (RECHTS-) PSYCHOLOGIE
PSYCHOLOGIE
– Selective attention
o = kunnen n overal aandacht vr hebben, want verwerkingssysteem is beperkt
– Change blindness
o = we zijn blind voor veranderingen die zich voordoen in onze omgeving
– 3 verschillende wijze om psychologie te bedrijven
o Experimentele P= zaken onderzoeken, testen om zo inzicht te achterhalen of
juistheid vermoedens/ hypothesen te bevestigen of meer kracht bij te zetten
o Docerende P= kennis uitdragen die door experimentele psychologen
verzameld wordt.
o Toegepaste P= behandeling, het zoeken van nieuwe methoden, het toepassen
v resultaten en de informatie uit experimenten in praktijk toepassen
– Theory of attraction
o = hoe meer mensen op elkaar lijken, dezelfde interesses hebben, hoe leuker
ze elkaar vinden
– Een verschil in de herinneringen tussen man en vrouw:
o Man: meer focus op ruimtelijke ordening/ context
o Vrouw: meer in tijd de zaken onthouden en mogelijke oorzakelijke verbanden
– 6 belangrijke perspectieven binnen psychologie
o Biologisch
o Cognitief
o Behavioristisch
o De hele persoon
o Ontwikkeling
o Sociocultureel
– Biologisch perspectief
o Vroeger: lichaam en geest zijn verschillend/ apart bestuderen
o Modern: geen scheiding maar duidelijke relatie tussen beide
– Cognitief perspectief
, o Stappen af van de focus op het lichaam, maar gaan deze verklaren a.d.h.v. de
menselijke geest als een soort van informatieverwerker of interpreteerder –
via introspectie
– Introspectief
o = wij vragen mensen om na te denken over hoe zij tot bepaalde gedrag zijn
gekomen of wat zij voelen of ervaren bij het stellen van bepaalde handeling
– 2 stromingen binnen vroeg cognitieve perspectief
o Structuralisme = structureren van menselijk geest - Wilhelm Wundt - kijken
welke delen van de hersenen samenhangen met een bepaald gedrag
o Functionalisme= kijken naar context van gedrag (als reactie op structuralisme)
– Behavioristisch perspectief
o nadruk op waarneembaar gedrag (in tegenstelling tot introspectief)
o Leertheorie: hoe omgeving ons leerproces beïnvloedt en hoe omgeving
ervoor kan zorgen voor gedragswijziging
– Perspectieven vanuit de hele persoon
o Psychodynamica
= persoonlijkheid en geestelijke stoornissen, die iemand heeft, zijn
gevolg van onbewuste processen
o Humanistische psychologie
= nadruk op menselijke groei en potentieel (en niet op geestelijke
stoornissen) – evolutie van de mens
o Psychologie van karakter en temperament
= individuen kunnen worden begrepen in termen van hun karakter en
temperament
– Sigmund Freud
o It= driften van mensen, de neiging die we hebben om naar onze driften te
handelen, is het onbewuste (vb drift: seks, agressie)
o Superego= morele neigingen die we meekrijgen vanuit onze
opvoeding/maatschappij, is ons geweten
o Ego= zit tussen it en superego, is bewuste deel, gaat onderhandelen tss die
twee, gaat gedrag reguleren/aanpassen aan omgeving
– Behoefte piramide van Maslow
o 1) Lichamelijke behoeften: Bv. eten, slapen, drinken, etc.
o 2) Veiligheid en zekerheid: Bv. een huis, veiligheid, etc.
o 3) Sociaal contact: Bv. sociaal contact, relaties aangaan met andere mensen
o 4) Erkenning en waardering: Bv. erkenning, waardering, competenties verhog
, o 5) Zelfrealisatie: Bv. zelfontplooiing, voor onszelf en niet eer voor een ander
– Temperament
o = meer fundamentele onderlaag waarin het karakter is ingebed, meer
fundamenteel en meer ten gronde, een neiging
– Karaktertrek
o = een meer stabiele trekken → kan je niet zomaar veranderen, buiten via een
langdurige en intenste psychotherapie. Het uit zich in het gedrag.
– Karaktertrekken Big 5
o 1. Extraversie= introvert of extravert
o 2. Inschikkelijkheid= koude of warme mensen
o 3. Zorgvuldigheid= punctueel of nonchalant
o 4. Emotionele stabiliteit of labiliteit= open mind of achterdochtig
o 5. Openheid= mate van conservatieven en progressief
– Ontwikkelingsperspectief
o = mensen veranderen als gevolg van interactie tussen erfelijke kenmerken en
omgeving – dynamisch perspectief
– Sociocultureel perspectief
o Sociale invloed staat centraal: cultuur is sterker dan je persoonlijkheid
– Betrouwbaarheid
o = consistentie
o ‘als ik onderzoek opnieuw zou doen, zou ik dan tot zelfde resultaten komen?’
– Validiteit
o = accuraatheid
o Enkel als iets consistent is, dan kan iets ook valide zijn (noodzakelijke vw)
– Eenvoudige vorm van leren
o Habituatie= gewenning: de zintuigelijke waarneming wordt afgenomen
o Mere-Exposure-Effect= voorkeur prikkels waar wij vaker aan w blootgesteld
o Stimulus-respons-leren= eenvoudig verband tsn stimulus en reactie
– Klassieke conditionering
PSYCHOLOGIE
– Selective attention
o = kunnen n overal aandacht vr hebben, want verwerkingssysteem is beperkt
– Change blindness
o = we zijn blind voor veranderingen die zich voordoen in onze omgeving
– 3 verschillende wijze om psychologie te bedrijven
o Experimentele P= zaken onderzoeken, testen om zo inzicht te achterhalen of
juistheid vermoedens/ hypothesen te bevestigen of meer kracht bij te zetten
o Docerende P= kennis uitdragen die door experimentele psychologen
verzameld wordt.
o Toegepaste P= behandeling, het zoeken van nieuwe methoden, het toepassen
v resultaten en de informatie uit experimenten in praktijk toepassen
– Theory of attraction
o = hoe meer mensen op elkaar lijken, dezelfde interesses hebben, hoe leuker
ze elkaar vinden
– Een verschil in de herinneringen tussen man en vrouw:
o Man: meer focus op ruimtelijke ordening/ context
o Vrouw: meer in tijd de zaken onthouden en mogelijke oorzakelijke verbanden
– 6 belangrijke perspectieven binnen psychologie
o Biologisch
o Cognitief
o Behavioristisch
o De hele persoon
o Ontwikkeling
o Sociocultureel
– Biologisch perspectief
o Vroeger: lichaam en geest zijn verschillend/ apart bestuderen
o Modern: geen scheiding maar duidelijke relatie tussen beide
– Cognitief perspectief
, o Stappen af van de focus op het lichaam, maar gaan deze verklaren a.d.h.v. de
menselijke geest als een soort van informatieverwerker of interpreteerder –
via introspectie
– Introspectief
o = wij vragen mensen om na te denken over hoe zij tot bepaalde gedrag zijn
gekomen of wat zij voelen of ervaren bij het stellen van bepaalde handeling
– 2 stromingen binnen vroeg cognitieve perspectief
o Structuralisme = structureren van menselijk geest - Wilhelm Wundt - kijken
welke delen van de hersenen samenhangen met een bepaald gedrag
o Functionalisme= kijken naar context van gedrag (als reactie op structuralisme)
– Behavioristisch perspectief
o nadruk op waarneembaar gedrag (in tegenstelling tot introspectief)
o Leertheorie: hoe omgeving ons leerproces beïnvloedt en hoe omgeving
ervoor kan zorgen voor gedragswijziging
– Perspectieven vanuit de hele persoon
o Psychodynamica
= persoonlijkheid en geestelijke stoornissen, die iemand heeft, zijn
gevolg van onbewuste processen
o Humanistische psychologie
= nadruk op menselijke groei en potentieel (en niet op geestelijke
stoornissen) – evolutie van de mens
o Psychologie van karakter en temperament
= individuen kunnen worden begrepen in termen van hun karakter en
temperament
– Sigmund Freud
o It= driften van mensen, de neiging die we hebben om naar onze driften te
handelen, is het onbewuste (vb drift: seks, agressie)
o Superego= morele neigingen die we meekrijgen vanuit onze
opvoeding/maatschappij, is ons geweten
o Ego= zit tussen it en superego, is bewuste deel, gaat onderhandelen tss die
twee, gaat gedrag reguleren/aanpassen aan omgeving
– Behoefte piramide van Maslow
o 1) Lichamelijke behoeften: Bv. eten, slapen, drinken, etc.
o 2) Veiligheid en zekerheid: Bv. een huis, veiligheid, etc.
o 3) Sociaal contact: Bv. sociaal contact, relaties aangaan met andere mensen
o 4) Erkenning en waardering: Bv. erkenning, waardering, competenties verhog
, o 5) Zelfrealisatie: Bv. zelfontplooiing, voor onszelf en niet eer voor een ander
– Temperament
o = meer fundamentele onderlaag waarin het karakter is ingebed, meer
fundamenteel en meer ten gronde, een neiging
– Karaktertrek
o = een meer stabiele trekken → kan je niet zomaar veranderen, buiten via een
langdurige en intenste psychotherapie. Het uit zich in het gedrag.
– Karaktertrekken Big 5
o 1. Extraversie= introvert of extravert
o 2. Inschikkelijkheid= koude of warme mensen
o 3. Zorgvuldigheid= punctueel of nonchalant
o 4. Emotionele stabiliteit of labiliteit= open mind of achterdochtig
o 5. Openheid= mate van conservatieven en progressief
– Ontwikkelingsperspectief
o = mensen veranderen als gevolg van interactie tussen erfelijke kenmerken en
omgeving – dynamisch perspectief
– Sociocultureel perspectief
o Sociale invloed staat centraal: cultuur is sterker dan je persoonlijkheid
– Betrouwbaarheid
o = consistentie
o ‘als ik onderzoek opnieuw zou doen, zou ik dan tot zelfde resultaten komen?’
– Validiteit
o = accuraatheid
o Enkel als iets consistent is, dan kan iets ook valide zijn (noodzakelijke vw)
– Eenvoudige vorm van leren
o Habituatie= gewenning: de zintuigelijke waarneming wordt afgenomen
o Mere-Exposure-Effect= voorkeur prikkels waar wij vaker aan w blootgesteld
o Stimulus-respons-leren= eenvoudig verband tsn stimulus en reactie
– Klassieke conditionering