Perifeer zenuwstelsel:
- afferent (sensorische prikkels naar CZS sturen)
- efferent (autonoom ZS + motorisch ZS)
Autonoom ZS = parasympatisch + sympathisch + enterisch
preganglionaire en postganglionaire vezels die met elkaar synaps maken
pregagnlionair (para): mesencephalon, medulla oblongata en sacrale ruggenmerg
postganglionair (para): glad spierweefsel, hart en exocriene klieren
preganglionair (ortho): thoracale ruggenmerg en bezenuwen glad spierweefsel, hart, exocriene klieren,
bijniermerg, eilandjes van Langerhans, lever, nier, vetweefsel en skeletspier
Neuro-effectorjunctie = contact tussen postganglionaire vezels en bezenuwde weefsel
Enterisch ZS bevat paraysmatische ganglia + intrinsieke neuronen (in intramurale plexus van darmwand) en wordt
geïnnerveerd door postganglionarie vezels van de ortho en preganglionaire vezels van para.
Motorisch: alfa en gamma motorneuronen die projecteren vanuit ventrale ruggenmerg naar skeletspier. De junctie
hiertussen is de neuromusculaire junctie.
Uitsluitend orthosympatische bezenuwing: zweetklieren, pilomotorspieren, bloedvaten, nier, m.dilatator pupillae,
skeletspier
Uitsluitend parasympatische bezenuwing: m.constrictor pupillae, m.ciliaris, gastrointestinale klieren, traanklieren en
bronchiale gladde spieren
Activiteit van preganglionaire neuronen van ortho en para kunnen worden beïnvloedt door neerdalende banen
vanuit de hersenen
farmaca die inwerkt op CZS kunnen daarom activiteit van ortho en para wijzigen
Dit deel van cursus: farmaca die interageren met efferente deel van perifere ZS. Door beïnvloeden van
neurotransmitters.
Cholinerge transmissie (Acetylcholine)
Adrenerge transmissie (Noradrenaline)
NANC transmitters = niet-adrenerge-niet-cholinerge transmitters (dopamine, serotonine, purines, neuropeptiden,
ATP, NO)
Co-transmissie = neuronen zetten meer dan 1 NT vrij
Denervatiesupersensitiviteit = supersensitiviteit treedt op bij denervatie door zenuwsectie, maar bestaat ook door
farmacologische blokkade
opheffen van blokkade geeft rebound effecten
verschillende mechanismen die bijdragen
- proliferatie van receptoren
- verlies van mechanisme voor NT verwijderen
- verhoogde postsynaptische gevoeligheid
Presynaptische modulatie = presynaptische receptoren regelen NT vrijzetting door modulatie van Calcium instroom in
het zenuwuiteinde. Meeste presynaptische receptoren zijn G-proteïne-gekoppelde receptoren (GPCR)
1. Cholinerge transmissie
ACETYLCHOLINE
1.1 Anatomie
Acetylcholine komt voor als NT in perifeer ZS
,Autonoom ZS:
- parasympatisch: ganglia en neuro-effectorjunctie
- orthosympatisch: ganglia en enkele neuro-effectorjuncties
- enterisch
Neuromusculaire junctie van motorisch ZS
1.2 Synthese, vrijzetting en afbraak van
acetylcholine
Acetylcholine wordt aangemaakt in het cytoplasma van het zenuwuiteinde door
acetylatie van choline (overdracht van acetylgroep van acetyl-CoA naar choline via
choline acetyltransferase (CAT)).
Opslag van Ach in secretiegranulen van waaruit het wordt vrijgesteld via exocytose bij
depolarisatie. Postsynaptische receptoren worden gestimuleerd.
Werking van Ach eindig door hydrolyse tot choline via cholinesterase dat gebonden
zit op postysynaptisch membraan. Choline wordt vervolgens actief heropgenoemn in
presynaps
1.3 Receptoren
2 families van receptoren:
- nicotine
- muscarine
1.3.1 Nicotine acetylcholine receptoren
Lokalisatie:
- postsynaptische cellichamen in ortho en para ganglia
- chromafiene cellen bijniermerg
- neuromusculaire junctie
- CZS
Transductiemechanisme: openen van een direct-receptor-gekoppeld kationkanaal zeer snelle depolarisatie
Opbouw:
- 5 subeenheden die radiaal geschikt zijn om centraal een porie te vormen die selectief is voor kationen
- indien 5 NT binden aan 1 receptor gaat er een conformatieverandering optreden waardoor porie opent en ionen
kunnen stromen (miliseconden)
Onderverdeling:
- neuronaal type: onderverdeling in 3 klassen
- spier type: 5 verschillende subeenheden
1.3.2 Muscarine acetylcholine receptoren
, Opbouw:
- GPCR
- 7 transmembranaire elementen
- intracellulair gekoppeld aan G eiwit (C terminus) dat meespeelt in signaaltransductie (seconden)
- bindingsplaats voor 1 NT
1.4 Activatie van cholinerge transmissie
- toedienen van receptoragonisten
- afbraak van endogeen Ach inhiberen door choline-esterase-inhibitoren (stijging van Ach in junctie)
1.4.1 Farmacologische effecten
1.4.1.1 Farmacologische effecten van muscarinereceptoren
Miosis = pupilvernauwing
Sommige bloedvaten van huid en skeletspieren
ondergaan lichte vasodilatatie door vrijzetting
van NO uit endotheelcellen
enkel excitatie indien GM door BBB geraakt!
1.4.1.2 Farmacologische effecten
van nicotinereceptoren
Effect op ganglia van het autonoom zenuwstelsel
- cardiovasculair stelsel: overwegend orthosympatische effecten
tachycardie en vasoconstrictie met stijging van bloeddruk
- hogere dosering zorgt voor depolarisatieblok (= blokkade van neurotransmissie door continue depolarisatie)
bloeddrukval, shock en spierverlamming
- afferent (sensorische prikkels naar CZS sturen)
- efferent (autonoom ZS + motorisch ZS)
Autonoom ZS = parasympatisch + sympathisch + enterisch
preganglionaire en postganglionaire vezels die met elkaar synaps maken
pregagnlionair (para): mesencephalon, medulla oblongata en sacrale ruggenmerg
postganglionair (para): glad spierweefsel, hart en exocriene klieren
preganglionair (ortho): thoracale ruggenmerg en bezenuwen glad spierweefsel, hart, exocriene klieren,
bijniermerg, eilandjes van Langerhans, lever, nier, vetweefsel en skeletspier
Neuro-effectorjunctie = contact tussen postganglionaire vezels en bezenuwde weefsel
Enterisch ZS bevat paraysmatische ganglia + intrinsieke neuronen (in intramurale plexus van darmwand) en wordt
geïnnerveerd door postganglionarie vezels van de ortho en preganglionaire vezels van para.
Motorisch: alfa en gamma motorneuronen die projecteren vanuit ventrale ruggenmerg naar skeletspier. De junctie
hiertussen is de neuromusculaire junctie.
Uitsluitend orthosympatische bezenuwing: zweetklieren, pilomotorspieren, bloedvaten, nier, m.dilatator pupillae,
skeletspier
Uitsluitend parasympatische bezenuwing: m.constrictor pupillae, m.ciliaris, gastrointestinale klieren, traanklieren en
bronchiale gladde spieren
Activiteit van preganglionaire neuronen van ortho en para kunnen worden beïnvloedt door neerdalende banen
vanuit de hersenen
farmaca die inwerkt op CZS kunnen daarom activiteit van ortho en para wijzigen
Dit deel van cursus: farmaca die interageren met efferente deel van perifere ZS. Door beïnvloeden van
neurotransmitters.
Cholinerge transmissie (Acetylcholine)
Adrenerge transmissie (Noradrenaline)
NANC transmitters = niet-adrenerge-niet-cholinerge transmitters (dopamine, serotonine, purines, neuropeptiden,
ATP, NO)
Co-transmissie = neuronen zetten meer dan 1 NT vrij
Denervatiesupersensitiviteit = supersensitiviteit treedt op bij denervatie door zenuwsectie, maar bestaat ook door
farmacologische blokkade
opheffen van blokkade geeft rebound effecten
verschillende mechanismen die bijdragen
- proliferatie van receptoren
- verlies van mechanisme voor NT verwijderen
- verhoogde postsynaptische gevoeligheid
Presynaptische modulatie = presynaptische receptoren regelen NT vrijzetting door modulatie van Calcium instroom in
het zenuwuiteinde. Meeste presynaptische receptoren zijn G-proteïne-gekoppelde receptoren (GPCR)
1. Cholinerge transmissie
ACETYLCHOLINE
1.1 Anatomie
Acetylcholine komt voor als NT in perifeer ZS
,Autonoom ZS:
- parasympatisch: ganglia en neuro-effectorjunctie
- orthosympatisch: ganglia en enkele neuro-effectorjuncties
- enterisch
Neuromusculaire junctie van motorisch ZS
1.2 Synthese, vrijzetting en afbraak van
acetylcholine
Acetylcholine wordt aangemaakt in het cytoplasma van het zenuwuiteinde door
acetylatie van choline (overdracht van acetylgroep van acetyl-CoA naar choline via
choline acetyltransferase (CAT)).
Opslag van Ach in secretiegranulen van waaruit het wordt vrijgesteld via exocytose bij
depolarisatie. Postsynaptische receptoren worden gestimuleerd.
Werking van Ach eindig door hydrolyse tot choline via cholinesterase dat gebonden
zit op postysynaptisch membraan. Choline wordt vervolgens actief heropgenoemn in
presynaps
1.3 Receptoren
2 families van receptoren:
- nicotine
- muscarine
1.3.1 Nicotine acetylcholine receptoren
Lokalisatie:
- postsynaptische cellichamen in ortho en para ganglia
- chromafiene cellen bijniermerg
- neuromusculaire junctie
- CZS
Transductiemechanisme: openen van een direct-receptor-gekoppeld kationkanaal zeer snelle depolarisatie
Opbouw:
- 5 subeenheden die radiaal geschikt zijn om centraal een porie te vormen die selectief is voor kationen
- indien 5 NT binden aan 1 receptor gaat er een conformatieverandering optreden waardoor porie opent en ionen
kunnen stromen (miliseconden)
Onderverdeling:
- neuronaal type: onderverdeling in 3 klassen
- spier type: 5 verschillende subeenheden
1.3.2 Muscarine acetylcholine receptoren
, Opbouw:
- GPCR
- 7 transmembranaire elementen
- intracellulair gekoppeld aan G eiwit (C terminus) dat meespeelt in signaaltransductie (seconden)
- bindingsplaats voor 1 NT
1.4 Activatie van cholinerge transmissie
- toedienen van receptoragonisten
- afbraak van endogeen Ach inhiberen door choline-esterase-inhibitoren (stijging van Ach in junctie)
1.4.1 Farmacologische effecten
1.4.1.1 Farmacologische effecten van muscarinereceptoren
Miosis = pupilvernauwing
Sommige bloedvaten van huid en skeletspieren
ondergaan lichte vasodilatatie door vrijzetting
van NO uit endotheelcellen
enkel excitatie indien GM door BBB geraakt!
1.4.1.2 Farmacologische effecten
van nicotinereceptoren
Effect op ganglia van het autonoom zenuwstelsel
- cardiovasculair stelsel: overwegend orthosympatische effecten
tachycardie en vasoconstrictie met stijging van bloeddruk
- hogere dosering zorgt voor depolarisatieblok (= blokkade van neurotransmissie door continue depolarisatie)
bloeddrukval, shock en spierverlamming