100% de satisfacción garantizada Inmediatamente disponible después del pago Tanto en línea como en PDF No estas atado a nada 4.2 TrustPilot
logo-home
Resumen

samenvatting alle literatuur klinische lessen

Puntuación
-
Vendido
-
Páginas
189
Subido en
22-01-2025
Escrito en
2024/2025

alle literatuur en hoorcolleges beschreven

Institución
Grado











Ups! No podemos cargar tu documento ahora. Inténtalo de nuevo o contacta con soporte.

Libro relacionado

Escuela, estudio y materia

Institución
Estudio
Grado

Información del documento

¿Un libro?
No
¿Qué capítulos están resumidos?
Hoofdstuk 3,5,7,8,9,14
Subido en
22 de enero de 2025
Archivo actualizado en
26 de enero de 2025
Número de páginas
189
Escrito en
2024/2025
Tipo
Resumen

Temas

Vista previa del contenido

Hoorcollege 1 stof
Nolen-Hoeksema Hoofdstuk 3
Beoordeling (assessment) en diagnose zijn de kern van klinische psychologie en psychiatrie. De
doelen zijn:
- Het verzamelen van informatie over iemands symptomen en hun intensiteit.
- Het identificeren van mogelijke oorzaken van de symptomen.
- Het vaststellen van de best passende behandeling op basis van een diagnose.

Beoordeling omvat verschillende methoden om een compleet beeld te krijgen van een persoon. Hierbij
worden symptomen, gedragingen, denkpatronen en emoties onderzocht. Een volledige beoordeling
helpt bij het bepalen van:
- Wat de patiënt ervaart (symptomen),
- Hoe ernstig de symptomen zijn,
- Wat mogelijke oorzaken kunnen zijn (zoals biologische, psychologische, of sociale factoren).

Een diagnose is een classificatie van een reeks symptomen. Diagnostische systemen zoals de DSM-5
helpen clinici bij het categoriseren van psychische stoornissen. Een correcte diagnose is essentieel
omdat het richting geeft aan de behandelingskeuze en communicatie tussen professionals
vereenvoudigt.

Om tot een goede diagnose te komen, gebruiken clinici verschillende beoordelingshulpmiddelen. Elk
hulpmiddel moet voldoen aan de volgende eigenschappen:
1. Validiteit= Dit verwijst naar de mate waarin een beoordelingsinstrument meet wat het zegt te
meten. Er zijn verschillende soorten validiteit:
 Face-validiteit: Het lijkt logisch dat de test meet wat hij moet meten. Hoge face-
validiteit betekent niet dat de test noodzakelijkerwijs een goede of valide maatstaf is
voor het beoogde construct. Het zegt alleen dat de test of vragen oppervlakkig gezien
logisch lijken.
 Voorbeeld: Stel, je hebt een vragenlijst die depressie bij adolescenten meet. Een
vraag in de test luidt: "Voel je je de laatste tijd vaak verdrietig of somber?". Deze
vraag heeft een hoge face-validiteit, omdat het voor een buitenstaander duidelijk
lijkt dat deze vraag gerelateerd is aan het meten van depressieve gevoelens.
 Inhoudsvaliditeit: De test omvat alle belangrijke aspecten van het te meten construct.
 Predictieve validiteit: De test kan toekomstige uitkomsten voorspellen
 Bijvoorbeeld het voorspellen van depressie op basis van symptomen.
 Convergente validiteit: De testresultaten correleren goed met andere tests die
hetzelfde concept meten.
2. Betrouwbaarheid= verwijst naar de consistentie van een test. Dit betekent dat een test bij
herhaalde afname onder dezelfde omstandigheden dezelfde resultaten moet opleveren.
 Test-hertest betrouwbaarheid: Consistentie van testresultaten over de tijd.
 Interbeoordelaars betrouwbaarheid: Consistentie van scores tussen verschillende
beoordeelaars.
 Interne consistentie: Hoe goed de items in een test correleren met elkaar.
3. Standaardisatie= Een gestandaardiseerde test wordt afgenomen en geïnterpreteerd op
dezelfde manier voor iedereen. Dit zorgt voor objectieve vergelijkingen tussen individuen. Het
omvat ook het creëren van normen, zodat clinici de score van een patiënt kunnen vergelijken
met een representatieve groep.

Verschillende Beoordelingsmethoden:
1. Klinische interviews= een van de meest gebruikte methoden in psychodiagnostiek. Dit
gesprek kan gestructureerd, semi-gestructureerd of ongestructureerd zijn:
 Ongestructureerde interviews: De psycholoog stelt open vragen en volgt de
antwoorden van de patiënt zonder vast format.

,  Gestructureerde interviews: De vragen en volgorde zijn van tevoren bepaald. Dit type
is betrouwbaarder omdat alle patiënten dezelfde vragen krijgen.
 Semi-gestructureerde interviews: Deze methode combineert de voordelen van beide:
het biedt structuur, maar geeft de klinicus ook de vrijheid om door te vragen.
2. Symptoomvragenlijsten= zijn korte vragenlijsten die zich richten op specifieke symptomen,
zoals angst, depressie, of eetstoornissen. Voorbeelden zijn de Beck Depression Inventory
(BDI) en de Generalized Anxiety Disorder Scale (GAD-7). Symptoomvragenlijsten helpen snel
een beeld te krijgen van iemands huidige toestand en kunnen bij herhaald gebruik
veranderingen in symptomen meten.
3. Persoonlijkheidsinventarissen= Dit zijn meer uitgebreide vragenlijsten, zoals de Minnesota
Multiphasic Personality Inventory (MMPI), die worden gebruikt om verschillende
persoonlijkheidskenmerken en psychologische aandoeningen te beoordelen. Deze tests
helpen bij het identificeren van stabiele eigenschappen of persoonlijkheidsstoornissen die bij
iemand aanwezig kunnen zijn.
4. Gedragsobservatie en zelfmonitoring= Bij gedragsobservatie observeert een clinicus het
gedrag van de patiënt in een specifieke omgeving. Zelfmonitoring houdt in dat de patiënt zelf
gedrag bijhoudt, zoals het aantal keren dat hij angst ervaart in een dag. Dit is vooral nuttig
voor stoornissen zoals OCD of paniekstoornissen, waar specifieke gedragingen vaak
voorkomen.
5. Intelligentietesten= zoals de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS), worden gebruikt om
cognitieve vaardigheden te beoordelen. Deze tests meten niet alleen algemene intelligentie
(IQ), maar ook specifieke vaardigheden zoals geheugen, probleemoplossend vermogen, en
taalvaardigheden. Ze worden vaak gebruikt bij kinderen of volwassenen met leerstoornissen
of cognitieve achteruitgang.
6. Neuropsychologische tests= Deze tests meten hersenfuncties zoals geheugen, aandacht, taal
en probleemoplossend vermogen. Ze worden gebruikt wanneer men vermoedt dat
neurologische problemen, zoals hersenletsel of dementie, ten grondslag liggen aan
psychologische problemen.
7. Hersenscanmethoden= Hersenscans zoals MRI, CT, en PET-scans worden soms gebruikt om
abnormale hersenstructuren of -functies in kaart te brengen. Hoewel dit vaak in een medische
context wordt gebruikt, kan het ook relevant zijn bij ernstige psychiatrische stoornissen zoals
schizofrenie of bipolaire stoornis.
8. Psychofysiologische tests= Psychofysiologische metingen omvatten tests die lichamelijke
reacties meten zoals hartslag, ademhaling, of huidgeleiding. Deze kunnen helpen bij het
begrijpen van de lichamelijke reacties op stress, angst of andere psychische stoornissen.
9. Projectieve tests= Bij projectieve tests, zoals de Rorschach Inkblot Test of Thematic
Apperception Test (TAT), wordt de patiënt gevraagd om een verhaal te vertellen op basis van
ambigue stimuli. Het idee is dat mensen hun eigen onbewuste gedachten en gevoelens in de
interpretatie van de stimulus projecteren.

Bij het afnemen van een beoordeling kunnen diverse uitdagingen ontstaan:
 Weerstand tegen informatie: Sommige patiënten willen of kunnen niet volledig open zijn over
hun symptomen, bijvoorbeeld door schaamte of angst voor oordeel
 Evaluatie van kinderen: Het beoordelen van kinderen vereist speciale technieken, omdat hun
taalvaardigheden en zelfinzicht beperkt zijn. Vaak wordt informatie verzameld van ouders en
leraren.
 Culturele diversiteit: Culturele verschillen kunnen invloed hebben op hoe mensen hun
symptomen uiten of hoe zij naar psychologische problemen kijken. Tests moeten daarom
cultureel gevoelig zijn en rekening houden met culturele normen en waarden.

De DSM-5 is een classificatiesysteem dat wordt gebruikt om psychische stoornissen te
diagnosticeren. Het biedt duidelijke criteria voor elke stoornis, wat helpt bij consistentie tussen
verschillende clinici en behandelaren.

,Diagnostische criteria: Voor elke stoornis worden symptomen beschreven, en wordt aangegeven
hoeveel symptomen aanwezig moeten zijn voor een diagnose. Ook worden de tijdsduur en de impact
op het functioneren van de persoon beschreven.

De DSM-5 is georganiseerd in categorieën van stoornissen, zoals angststoornissen,
stemmingsstoornissen, en psychotische stoornissen. Binnen elke categorie zijn specifieke stoornissen
uitgewerkt met hun diagnostische kenmerken.

Hoewel de DSM-5 wereldwijd wordt gebruikt, is er ook kritiek, zoals:
- Te sterk medisch model: Het labelen van psychische problemen als stoornissen kan leiden tot
medicalisering van normale ervaringen, zoals verdriet na verlies.
- Risico op stigmatisering: Een diagnose kan mensen het gevoel geven dat ze ‘ziek’ zijn, wat kan
leiden tot zelfstigma en discriminatie door anderen.

Hoewel een diagnose nuttig kan zijn voor behandeldoelen, kan het ook sociale en psychologische
gevaren met zich meebrengen. Patiënten kunnen gestigmatiseerd worden of zichzelf gaan zien als
hun diagnose, wat hun zelfbeeld en gedrag negatief kan beïnvloeden.

Artikel Ma, F. (2020).
De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Vijfde Editie (DSM-5), is een
classificatiesysteem voor psychopathologie, oorspronkelijk ontwikkeld door de American Psychiatric
Association (APA) in 1952. Het doel van de DSM is om een gestandaardiseerde, consistente
diagnostische terminologie te creëren die clinici kunnen gebruiken bij de diagnose van psychische
stoornissen. De DSM wordt wereldwijd veel gebruikt, hoewel andere landen vaak ook gebruikmaken
van de International Classification of Diseases (ICD-10), die qua inhoud vergelijkbaar is.

De DSM-5 richt zich op het categoriseren van mentale stoornissen op basis van specifieke
diagnostische criteria. Een belangrijke verandering in de DSM-5 is de opname van een dimensionaal
model naast het categorische model, waardoor de complexe overlappen tussen verschillende
stoornissen beter in kaart kunnen worden gebracht.

De classificatie van psychische stoornissen vóór 1900 was niet eenduidig en inconsistent, wat leidde
tot meningsverschillen tussen clinici. Er was behoefte aan een uniform classificatiesysteem. De DSM-I
(1952) introduceerde een hiërarchische classificatie van mentale stoornissen. In DSM-III (1980) werd
voor het eerst een multiaxiaal systeem geïntroduceerd dat gebruikmaakte van vijf assen:
1. Klinische stoornissen (beschrijving van symptomen).
2. Persoonlijkheidsstoornissen en mentale retardatie.
3. Somatische aandoeningen (medische condities gerelateerd aan psychische stoornissen).
4. Psychosociale en omgevingsfactoren.
5. Globale beoordeling van het functioneren (niveau van functioneren in het afgelopen jaar).
DSM-III leidde tot een groter gebruik van klinische diagnoses in de geestelijke gezondheidszorg. Deze
benadering werd doorgezet in DSM-IV, waarin de diagnostische criteria verder werden verfijnd en er
een bredere acceptatie kwam van de DSM als internationaal classificatiesysteem.

De DSM-5 brengt aanzienlijke veranderingen met zich mee ten opzichte van eerdere edities. Het
nieuwe systeem streeft naar een verbeterde specificiteit van diagnoses en neemt meer dimensies van
psychische stoornissen in acht.
1. Categorisch en Dimensionaal Model: Hoewel de DSM-5 het categorische classificatiesysteem
behoudt, introduceert het ook een dimensionaal model. Dit model is bedoeld om overlap
tussen symptomen van verschillende stoornissen beter te identificeren en beschrijven.
Hierdoor kunnen stoornissen met vergelijkbare kenmerken (zoals depressie en angst)
gemakkelijker naast elkaar bestaan en beter worden behandeld.
2. Neurocognitieve Stoornissen: De DSM-5 vervangt de termen “delirium, dementie en
amnestische stoornissen” door “milde en ernstige neurocognitieve stoornissen (NCDs)”. Deze
categorieën maken een duidelijker onderscheid tussen verschillende vormen van cognitieve
achteruitgang, zoals:

,  Milde Neurocognitieve Stoornis (mild NCD): Lijkt op milde cognitieve stoornissen die
geen significante beperkingen in dagelijks functioneren veroorzaken, maar wel cognitieve
veranderingen laten zien.
 Ernstige Neurocognitieve Stoornis (major NCD): Significante cognitieve beperkingen die
het dagelijkse functioneren ernstig beïnvloeden.

DSM-5 maakt gebruik van zes belangrijke cognitieve domeinen: complexe aandacht, uitvoerende
functie, leren en geheugen, taal, perceptueel-motorisch functioneren en sociale cognitie. Voor elke
domein worden symptomen en bijbehorende beoordelingen beschreven. Nieuw in de DSM-5 is de
toevoeging van "sociale cognitie" als een onafhankelijk domein, waarbij sociale ongeschiktheid kan
wijzen op een specifieke neurocognitieve stoornis.

3. Schizofrenie en Psychotische Stoornissen: DSM-5 handhaaft dezelfde diagnostische criteria
voor schizofrenie als in DSM-IV, maar maakt geen onderscheid op basis van leeftijd of begin
van de stoornis. Dit is problematisch voor oudere volwassenen die vaak last hebben van late-
onset schizofrenie (na 40 jaar). Onderzoek heeft aangetoond dat oudere volwassenen vaak
minder cognitieve symptomen vertonen bij schizofrenie en dat de symptomen zich anders
manifesteren dan bij jongere volwassenen.
4. Depressieve Stoornissen: De DSM-5 heeft het criterium voor depressieve stoornissen
aangepast door termen zoals "hopeloos" toe te voegen aan de beschrijving van een
depressieve stemming, waardoor de diagnostische criteria beter aansluiten bij de presentatie
van depressie bij oudere volwassenen. Specifieke veranderingen zijn onder andere:

 Verwijdering van de 'rouwuitsluitingscriterium': Dit criterium werd verwijderd om
onderscheid te maken tussen normale rouwreacties en klinische depressie.
 Toevoeging van specifiers: Specifiers zoals "met angstige distress" en "met gemengde
kenmerken" maken de diagnostische criteria completer. Ouderen presenteren vaker met
niet-specifieke symptomen, zoals somatische klachten (bv. pijn en vermoeidheid).
5. Bipolaire en Gerelateerde Stoornissen: De DSM-5 maakt een duidelijk onderscheid tussen
bipolaire en depressieve stoornissen, met een nadruk op verhoogde energie of activiteit als
kerncriterium. Manische en hypomanische episoden kunnen nu ook worden gediagnosticeerd
bij antidepressivum-geïnduceerde manie of hypomanie, wat bij ouderen belangrijk is vanwege
comorbiditeit met andere medicaties.
6. Suïcidaal Gedrag Stoornis: Dit is geïntroduceerd als een conditie voor verder onderzoek in
Sectie III van DSM-5. Ouderen hebben een hoger risico op suïcide, vooral door fysieke
ziekten en psychosociale stressoren zoals eenzaamheid en verlies.
7. Angststoornissen: Angststoornissen worden vaak niet herkend bij ouderen, omdat ze
symptomen minimaliseren of presenteren als somatische klachten. DSM-5 erkent dat
angststoornissen bij ouderen vaak niet voldoen aan de volledige criteria voor een diagnose en
pleit voor verder onderzoek naar de manifestatie van angststoornissen in deze populatie.
8. Obsessieve-Compulsieve en Gerelateerde Stoornissen: De toevoeging van een specificatie
voor "afwezig inzicht/delusioneel" maakt het mogelijk om patiënten met een obsessieve-
compulsieve stoornis (OCD) zonder ziekte-inzicht beter te diagnosticeren. De DSM-5
introduceert ook "hamsteren" als een op zichzelf staande diagnose, wat voorheen onder OCD
viel.
9. Trauma- en Stressor-gerelateerde Stoornissen: PTSD is nu een aparte diagnostische
categorie, en aanpassingsstoornissen vallen nu onder trauma- en stressor-gerelateerde
stoornissen, wat beter aansluit bij het onderscheid tussen normale en abnormale
stressreacties.
10. Slaap-Waak Stoornissen: De DSM-5 benadrukt de bidirectionele relatie tussen slaap-
waakstoornissen en mentale gezondheid. Het onderscheid tussen primaire en secundaire
slaapstoornissen is verwijderd, en verschillende subtypes zijn geherdefinieerd, zoals
obstructieve slaapapneu en slaapgerelateerde hypoventilatie.

De DSM-5 heeft zich aangepast aan de kritiek op de eerdere versies door een dimensionale
benadering te hanteren, waarbij overlap tussen stoornissen wordt erkend. DSM-5 neemt ook een
$12.55
Accede al documento completo:

100% de satisfacción garantizada
Inmediatamente disponible después del pago
Tanto en línea como en PDF
No estas atado a nada

Conoce al vendedor

Seller avatar
Los indicadores de reputación están sujetos a la cantidad de artículos vendidos por una tarifa y las reseñas que ha recibido por esos documentos. Hay tres niveles: Bronce, Plata y Oro. Cuanto mayor reputación, más podrás confiar en la calidad del trabajo del vendedor.
Chiaravankooten Katholieke Scholengemeenschap Hoofddorp
Seguir Necesitas iniciar sesión para seguir a otros usuarios o asignaturas
Vendido
26
Miembro desde
6 año
Número de seguidores
17
Documentos
11
Última venta
2 meses hace

4.0

3 reseñas

5
1
4
1
3
1
2
0
1
0

Recientemente visto por ti

Por qué los estudiantes eligen Stuvia

Creado por compañeros estudiantes, verificado por reseñas

Calidad en la que puedes confiar: escrito por estudiantes que aprobaron y evaluado por otros que han usado estos resúmenes.

¿No estás satisfecho? Elige otro documento

¡No te preocupes! Puedes elegir directamente otro documento que se ajuste mejor a lo que buscas.

Paga como quieras, empieza a estudiar al instante

Sin suscripción, sin compromisos. Paga como estés acostumbrado con tarjeta de crédito y descarga tu documento PDF inmediatamente.

Student with book image

“Comprado, descargado y aprobado. Así de fácil puede ser.”

Alisha Student

Preguntas frecuentes