2.1
Statistiche cyclus;
1. De onderzoeksvraag
2. Data verzamelen
3. Data analyseren
4. Conclusies trekken
De onderzoeksvraag is ook wel de hoofdvraag. De onderzoeksvraag kan een
causaal verband aangeven. Bij een causaal verband is het een direct gevolg van het
andere. We nemen dat ook wel een oorzakelijk verband.
Opstellen onderzoeksvraag:
1. Onderzoeksterrein verkennen
2. Het onderzoeksterrein afbakenen
3. Eerste versie onderzoeksvraag formuleren
4. Onderzoeksvraag toetsen
Onderzoeksvraag moet voldoen aan 4 eisen:
1. Scherp geformuleerd
2. Enkelvoudig zijn
3. Nieuw zijn
4. Niet uitgaan van foute veronderstellingen
De totale groep waar het onderzoek zich op richt is de populatie. Het deel van de
populatie dat daadwerkelijk ondervraagd wordt is de steekproef. Een steekproef s ee
representatief als voldaan wordt aan onderstaande eisen:
1. Steekproef is voldoende groot
2. Steekproef Is aselect
Bij het bereken van de populatieproportie bereken je wel deel van de populatie een
bepaald kenmerk heeft:
P = aantal elementen met het kenmerk in de populaire : totaal aantal elementen in
de populatie
Bij het berekenen van de steekproefproportie bereken je welk deel van de steekproef
een bepaald kenmerk heeft:
P = aantal elementen met het kenmerk in de steekproef : totaal aantal elementen in
de steekproef
2.2
Je doet een enquête om data te verzamelen om antwoord te vinden op de
onderzoeksvraag. De deelnemers aan een enquête zijn respondenten..
, Variabelen zijn kenmerken die je onderzoekt. Je hebt 2 soorten:
Kwantitatieve variabelen > variabelen over hoeveelheden, je kunt hiermee wel
rekenen zoals lichaamslengte en gewicht.
kwalitatieve variabelen > variabelen gaan niet over hoeveelheden maar
eigenschappen, je kunt hiermee niet reken zoals haarkleur en geslacht.
Kwalitatieve variabelen kun je meten op 2 niveaus:
Nominaal niveau > dan deel je de variabelen in categorieën maar geen sprake van
vaste volgorde zoals geslacht en woonplaats.
Ordinaal niveau > deel je de variabelen in categorieën en is er wel sprake van een
vaste 3 volgorde zoals aantal sterren v. hotel .
Kwantitatieve variabelen heb je:
Discrete variabelen > sommige tussenliggende waarden niet mogelijk, zoals het
aantal kids in een klas en het aantal verdiepingen in een gebouw.
Continue > Alle tussenliggende waarden mogelijk, zoals het gewicht van een
persoon en de hoogte in een gebouw.
2.3
3 centrummaten:
Gemiddelde, modus, mediaan.
Gemiddelde = gebruikt alle waarnemingsgetallen
Modus = geschikt voor elk type variabele
Mediaan = gevoelig voor uitschieters
Statistiche cyclus;
1. De onderzoeksvraag
2. Data verzamelen
3. Data analyseren
4. Conclusies trekken
De onderzoeksvraag is ook wel de hoofdvraag. De onderzoeksvraag kan een
causaal verband aangeven. Bij een causaal verband is het een direct gevolg van het
andere. We nemen dat ook wel een oorzakelijk verband.
Opstellen onderzoeksvraag:
1. Onderzoeksterrein verkennen
2. Het onderzoeksterrein afbakenen
3. Eerste versie onderzoeksvraag formuleren
4. Onderzoeksvraag toetsen
Onderzoeksvraag moet voldoen aan 4 eisen:
1. Scherp geformuleerd
2. Enkelvoudig zijn
3. Nieuw zijn
4. Niet uitgaan van foute veronderstellingen
De totale groep waar het onderzoek zich op richt is de populatie. Het deel van de
populatie dat daadwerkelijk ondervraagd wordt is de steekproef. Een steekproef s ee
representatief als voldaan wordt aan onderstaande eisen:
1. Steekproef is voldoende groot
2. Steekproef Is aselect
Bij het bereken van de populatieproportie bereken je wel deel van de populatie een
bepaald kenmerk heeft:
P = aantal elementen met het kenmerk in de populaire : totaal aantal elementen in
de populatie
Bij het berekenen van de steekproefproportie bereken je welk deel van de steekproef
een bepaald kenmerk heeft:
P = aantal elementen met het kenmerk in de steekproef : totaal aantal elementen in
de steekproef
2.2
Je doet een enquête om data te verzamelen om antwoord te vinden op de
onderzoeksvraag. De deelnemers aan een enquête zijn respondenten..
, Variabelen zijn kenmerken die je onderzoekt. Je hebt 2 soorten:
Kwantitatieve variabelen > variabelen over hoeveelheden, je kunt hiermee wel
rekenen zoals lichaamslengte en gewicht.
kwalitatieve variabelen > variabelen gaan niet over hoeveelheden maar
eigenschappen, je kunt hiermee niet reken zoals haarkleur en geslacht.
Kwalitatieve variabelen kun je meten op 2 niveaus:
Nominaal niveau > dan deel je de variabelen in categorieën maar geen sprake van
vaste volgorde zoals geslacht en woonplaats.
Ordinaal niveau > deel je de variabelen in categorieën en is er wel sprake van een
vaste 3 volgorde zoals aantal sterren v. hotel .
Kwantitatieve variabelen heb je:
Discrete variabelen > sommige tussenliggende waarden niet mogelijk, zoals het
aantal kids in een klas en het aantal verdiepingen in een gebouw.
Continue > Alle tussenliggende waarden mogelijk, zoals het gewicht van een
persoon en de hoogte in een gebouw.
2.3
3 centrummaten:
Gemiddelde, modus, mediaan.
Gemiddelde = gebruikt alle waarnemingsgetallen
Modus = geschikt voor elk type variabele
Mediaan = gevoelig voor uitschieters