Inleiding
Tractie (in de zelfde lijn) -translatie (evenwijdige beweging)
Convex = tegengestelde rol en glijrichting
Concaaf = gelijke ”richting
Closed pack position = bij een maximale stand van een gewricht met max.
kapsuloligamentaire spanning
Loose-packed position = de ruststand waar er de grootst mogelijke gewrichtsruimte is,
ontspannen
H1 – Schouder KBA
In passieve beweging heft de schouder een ligamentair eindgevoel
Art humeri (=art glenohumeralis)
- GH gewricht= meest proximaal vh bovenlichaam en meest beweeglijke gewricht.
- Humeruskop= convexe bolvorm.
- 130° geïnclineerd t.o.v. diafyse vd humerus
- 30° dorsaalwaarts gericht
- => oriëntatie naar mediaal, dorsaal en craniaal. Deze is complementair met
oriëntatie vd cavitas glenoidalis (ventraal, lateraal, craniaal).
- Cavitas is te weinig concaaf om congruent te zijn aan de humeruskop ->
opgevangen door gewrichtskapsel, labrum en rotatorenmanchet + lange kop
Biceps & triceps
- Anteflexie en retro wordt gezien als rotatiebew v/d humeruskop
- Loodlijn in raakvlak vd facies articularis scapulae = rotatie-as voor anteflex en
retroflex
- Anteflexie en retroflexie wijken af van sagittaal:
- anteflexie bestaat uit: anteflexie, abductie, exorotatiecomponent
- Retroflexie uit: retroflexie, adductie, endorotatiecomponent.
- Abductie: rolbeweging vd humeruskop naar craniaal en glijbeweging naar
caudaal.
- Exorotatie: rol naar dorsaal en glij naar ventraal.
- Endorot: rol naar ventraal en glij naar dorsaal
Biomech factoren voor stabiliteit:
1) Gewrichtsvlakken
- Te grote afwijkingen vd normale waarden => kleiner gewrichtsvlak =>
instabiliteit.
- Ook oriëntatie gewrichtsvlakken kan te veel afwijken -> instabiliteit
- CPP art. humeri= max abductie + max exorotatie
- LPP art humeri = 60 abd, 60 anteflex
2) Labrum
- Ontbreken/beschadiging vh labrum=> instabiliteit.
- Functie labrum: vergroten vh opp. en concaviteit & belangrijk voor
insertieplaats van RC spieren.
, - Bankart leasie: Scheur thv anterieur labrum (vaak scheur anterioinferieur).
- Hill-sachs laesie= schouderluxatie samen met impactiefractuur posterieur=>
doordat humeruskop makkelijk luxeert in exorotatie (verminderde
congruentie).
- Bennett laesie= posterieure scheur vh labrum (vaak scheur posterioinferieur).
3) Gewrichtskapsel
- Gewrichtskapsel: dun met enkele verstevigingen (lig glenohumerale superius,
medium, inferius). Ontbreken lig GH medius=> grote kans op anterieure
luxatie.
- Meestal Insertie vh gewrichtskapsel ventraal op labrum, soms richting proc.
coracoideus=> kans instabiliteit.
- Kapsel speelt geen dominante rol voor stabiliteit, vandaar verstevigingen
anterieur (bovenstaande lig + pezen M subscapularis) en posterieur (pezen
Teres minor en infraspinatus)
4) Rotatorenmanchet ( infraspin, suprespin, subscap, teres minor)
- RC zorgt voor stabiliteit schoudergewricht. Pezen RC -> verwezenlijking
glijcomponenten tijdens verschillende bewegingen art GH (voorkomen
afrollen voorbij rand civitas + caudaalwaartse translatiedruk bij abductie ->
humerus niet tegen acromion
- Functie RC ondersteund door andere spieren (deltoideus, pectoralis M)
- Lange koppen bicep en tricep ook belangrijk in stabiliteit
- DUS: RC spieren verantwoordelijk voor positionering caput tov kom
Art. sterno- en acromioclavicularis
Abductie/anteflexie:
- clavicula ondergaat elevatie (11-15°), retractie (15-29°) en posterieure rotatie (15-
31°). (kleine verschillen tussen beide)
- Elevatie clavicula: rol nr craniaal en glij nr caudaal, dankzij de convexe extremitas
sternalis clavicula in craniocaudale richting.
- Retractie: rol & glij nr dorsaal, dankzij concave extremitas sternalis clavicula in
antero-posterieure richting.
- Rotatiebewegingen -> opwinding lig -> compressie gewricht
- Posterieure rotatie start bij 90° elevatie tot einde elevatie.
Tractie (in de zelfde lijn) -translatie (evenwijdige beweging)
Convex = tegengestelde rol en glijrichting
Concaaf = gelijke ”richting
Closed pack position = bij een maximale stand van een gewricht met max.
kapsuloligamentaire spanning
Loose-packed position = de ruststand waar er de grootst mogelijke gewrichtsruimte is,
ontspannen
H1 – Schouder KBA
In passieve beweging heft de schouder een ligamentair eindgevoel
Art humeri (=art glenohumeralis)
- GH gewricht= meest proximaal vh bovenlichaam en meest beweeglijke gewricht.
- Humeruskop= convexe bolvorm.
- 130° geïnclineerd t.o.v. diafyse vd humerus
- 30° dorsaalwaarts gericht
- => oriëntatie naar mediaal, dorsaal en craniaal. Deze is complementair met
oriëntatie vd cavitas glenoidalis (ventraal, lateraal, craniaal).
- Cavitas is te weinig concaaf om congruent te zijn aan de humeruskop ->
opgevangen door gewrichtskapsel, labrum en rotatorenmanchet + lange kop
Biceps & triceps
- Anteflexie en retro wordt gezien als rotatiebew v/d humeruskop
- Loodlijn in raakvlak vd facies articularis scapulae = rotatie-as voor anteflex en
retroflex
- Anteflexie en retroflexie wijken af van sagittaal:
- anteflexie bestaat uit: anteflexie, abductie, exorotatiecomponent
- Retroflexie uit: retroflexie, adductie, endorotatiecomponent.
- Abductie: rolbeweging vd humeruskop naar craniaal en glijbeweging naar
caudaal.
- Exorotatie: rol naar dorsaal en glij naar ventraal.
- Endorot: rol naar ventraal en glij naar dorsaal
Biomech factoren voor stabiliteit:
1) Gewrichtsvlakken
- Te grote afwijkingen vd normale waarden => kleiner gewrichtsvlak =>
instabiliteit.
- Ook oriëntatie gewrichtsvlakken kan te veel afwijken -> instabiliteit
- CPP art. humeri= max abductie + max exorotatie
- LPP art humeri = 60 abd, 60 anteflex
2) Labrum
- Ontbreken/beschadiging vh labrum=> instabiliteit.
- Functie labrum: vergroten vh opp. en concaviteit & belangrijk voor
insertieplaats van RC spieren.
, - Bankart leasie: Scheur thv anterieur labrum (vaak scheur anterioinferieur).
- Hill-sachs laesie= schouderluxatie samen met impactiefractuur posterieur=>
doordat humeruskop makkelijk luxeert in exorotatie (verminderde
congruentie).
- Bennett laesie= posterieure scheur vh labrum (vaak scheur posterioinferieur).
3) Gewrichtskapsel
- Gewrichtskapsel: dun met enkele verstevigingen (lig glenohumerale superius,
medium, inferius). Ontbreken lig GH medius=> grote kans op anterieure
luxatie.
- Meestal Insertie vh gewrichtskapsel ventraal op labrum, soms richting proc.
coracoideus=> kans instabiliteit.
- Kapsel speelt geen dominante rol voor stabiliteit, vandaar verstevigingen
anterieur (bovenstaande lig + pezen M subscapularis) en posterieur (pezen
Teres minor en infraspinatus)
4) Rotatorenmanchet ( infraspin, suprespin, subscap, teres minor)
- RC zorgt voor stabiliteit schoudergewricht. Pezen RC -> verwezenlijking
glijcomponenten tijdens verschillende bewegingen art GH (voorkomen
afrollen voorbij rand civitas + caudaalwaartse translatiedruk bij abductie ->
humerus niet tegen acromion
- Functie RC ondersteund door andere spieren (deltoideus, pectoralis M)
- Lange koppen bicep en tricep ook belangrijk in stabiliteit
- DUS: RC spieren verantwoordelijk voor positionering caput tov kom
Art. sterno- en acromioclavicularis
Abductie/anteflexie:
- clavicula ondergaat elevatie (11-15°), retractie (15-29°) en posterieure rotatie (15-
31°). (kleine verschillen tussen beide)
- Elevatie clavicula: rol nr craniaal en glij nr caudaal, dankzij de convexe extremitas
sternalis clavicula in craniocaudale richting.
- Retractie: rol & glij nr dorsaal, dankzij concave extremitas sternalis clavicula in
antero-posterieure richting.
- Rotatiebewegingen -> opwinding lig -> compressie gewricht
- Posterieure rotatie start bij 90° elevatie tot einde elevatie.