Leerdoelen:
1- De grondtrekken van de bevoegdheidsverdeling op gemeentelijk en provinciaal niveau
kennen;
2- Weten hoe gemeentelijke en provinciale verordeningen tot stand komen;
3- Weten aan welke grenzen deze regelgevende bevoegdheid is gebonden
4- Weten op welke manier de rechter toezicht houdt op gemeentelijke en provinciale
regelgeving;
5- Weten op welke wijze preventief en repressief bestuurlijk toezicht wordt uitgeoefend op
het functioneren van decentrale overheden;
6- Weten wat onder ‘positief toezicht’ wordt verstaan.
Legaliteit:
- Decentrale bestuursorganen kunnen slechts die bevoegdheden uitoefenen die hen bij of
krachtens de wet zijn toebedeeld.
- De grenzen van een bevoegdheid die berust op medebewind zijn te vinden in de
medebewindvorderende hogere regeling.
Autonome bevoegdheid en grenzen:
- Decentrale bestuursorganen zijn bij de uitoefening van hun autonome bevoegdheid niet
volledig vrij. Autonome verordeningen zijn o.a. belastingverordening; strafverordeningen
en noodverordeningen.
- In de wetgeving en jurisprudentie zijn vier grenzen aan de uitoefening van autonome
bevoegdheid gesteld:
1- de territoriale grens
o gemeenten en provincies kunnen geen regels stellen die werking hebben buiten
hun eigen grondgebied.
2- de zijgrens
o dit is wanneer een lagere bestuursorganen gedragingen regelen die ook door
bestuursorganen (wetgevers) van gelijke rang , maar met een ander oogmerk ,
kunnen worden bestreken. Dan zal de Kroon een van de strijdige bepalingen
vernietigen.
o Een voorbeeld is een verordening van de gemeente en een verordening van een
Waterschap inzake een ophaalbrug.
3- de bovengrens
o verordeningen mogen niet in strijd zijn met hogere regelingen zoals ministeriële
verordeningen, amvb’s, wetten en de Grondwet.
o Er geldt hiervoor een verschillend rechtsregime naar gelang de lagere regeling
eerder = anterieur dan wel later = posterieur dan de hogere regeling is
vastgesteld.
o Anterieure lagere regelingen: dit is wanneer een gemeente of provincie een
onderwerp hebben geregeld en deze in een later stadium door de wetgever
tevens wordt geregeld. Dan zijn de lagere regelingen van rechtswege vervallen.
Motieftheorie is hierop van toepassing: wanneer de regelingen hetzelfde belang
behartigen kunnen ze niet tegelijkertijd bestaan. Hebben de regelingen een
verschillend motief dan behoudt de lagere regelgeving wel haar geldigheid, tenzij
er om een andere reden sprake is van strijdigheid met een hogere regeling.
o Posterieure lagere regeling: dit is wanneer een gemeente of provincie een
onderwerp regelen die al door de hogere wetgever is geregeld. De lagere regeling
kan blijven bestaan als er een aanvulling mogelijk is c.q. toegestaan is door de
hogere regelgeving. Ook hier geldt de motieftheorie.