‘Schade en herstel’
Daan Beers
Q4 – MGZ
,Inhoudsopgave
Celschade .......................................................................................................................................... 3
Ethanol ...................................................................................................................................... 3
Hydropische zwelling...................................................................................................................... 3
Hypoxie.......................................................................................................................................... 4
Aanpassingsmechanismen ............................................................................................................. 4
Atrofie ....................................................................................................................................... 4
Hypertrofie ................................................................................................................................ 4
Hyperplasie................................................................................................................................ 5
Metaplasie................................................................................................................................. 5
Dysplasie ................................................................................................................................... 5
Necrose.......................................................................................................................................... 5
Coagulatieve necrose................................................................................................................. 6
Liquefactieve necrose ................................................................................................................ 6
Vetnecrose ................................................................................................................................ 6
Apoptose ....................................................................................................................................... 7
Inflammatie ....................................................................................................................................... 8
Acute inflammatie ......................................................................................................................... 8
Inflammatoire plasma-afgeleide mediatoren ................................................................................. 8
Fibrine ....................................................................................................................................... 9
Kinines....................................................................................................................................... 9
Plasmine .................................................................................................................................. 10
Complement activatie.............................................................................................................. 10
Leukocyt rekrutering bij acute inflammatie .................................................................................. 11
Adhesiemoleculen ................................................................................................................... 11
Wondgenezing................................................................................................................................. 12
Cellen die karakteriseren voor een huidwond .......................................................................... 12
Volgorde wondgenezing............................................................................................................... 12
Trombose ................................................................................................................................ 12
Inflammatie ............................................................................................................................. 13
Granulatieweefsel.................................................................................................................... 13
2
, Celschade
Cellen staan voortdurend bloot aan factoren die hun integriteit bedreigen. Binnen zekere grenzen is
de cel in staat zichzelf te weren tegen aanvallen van buiten- en binnen af. Er zijn verschillende
factoren die celschade kunnen veroorzaken. Globaal kunnen deze ingedeeld worden in de
categorieën externe factoren (bijvoorbeeld straling of trauma) en schade door gebrek (bijvoorbeeld
een tekort aan nutriënten of hypoxie). ROS speelt hierbij ook een belangrijke rol, omdat deze
moleculen alle onderdelen van een cel kunnen schade (waaronder het DNA). Als de cel te veel
schade oploopt, sterft deze af.
P53
Dit eiwit is op verschillende manieren belangrijk voor cellen die onder stress staan. Allereerst helpt
p53 DNA-schade te voorkomen en helpt het bij de reparatie van DNA. Echter stuurt het een cel ook
aan op apoptose, wanneer de schade onherstelbaar is. Naast deze activiteiten orkestreert p53
cellulaire metabolische activiteit in reactie op de mate van oxidatieve stress. In normale situaties
(dus met weinig oxidatieve stress en normale metabole activiteit) zorgt dit eiwit voor het behouden
van expressie van veel genen die coderen voor antioxidanten. Hierbij wordt het overleven van de cel
bevorderd. Wanneer er echter zware oxidatieve stress ontstaat doet p53 het tegenovergestelde: het
laat de celschade zo opstapelen dat de cel uiteindelijk in
apoptose gaat.
Daarnaast wordt p21 geactiveerd om te voorkomen dat
cycline en Cdk zich binden (zie Q2). Bij veel soorten
kanker lukt het p53 niet om p21 te activeren, waardoor
de celdeling doorgaat.
Bij het checkpoint van G2 fosforyleert cyclin-dependent
kinases (Cdk’s) de histonen en eiwitten die de cyclus
verder laten gaan. Hierdoor valt de kernenvelop en H1 (histon) uiteen (wanneer H1 wegvalt gaan de
chromatiden nog dichter op elkaar zitten). Daarnaast gaat de cel G2 cycline maken. De cycline bindt
aan de Cdk en vormt een complex genaamd MPF (mitosis promoting factor). Wanneer de
hoeveelheid MPF hoog genoeg is zal de mitose beginnen. Daarnaast heeft MPF al functie om de
eiwitten te activeren die cycline vernietigen.
Ethanol
De hepatocyten in de lever bevatten altijd een bepaalde hoeveelheid vet. Dit
komt omdat de hepatocyten vrije vetzuren opnemen om triglyceriden te
maken. Ethanol zorgt voor een toename van de lipolyse en automatisch dus
voor een toenemende hoeveelheid vetzuren in de lever. In de hepatocyten
vergroot ethanol de synthese van vetzuren en verkleint het de oxidatie van de
ze vetzuren in de mitochondria. Hierdoor ontstaat in verloop van tijd een ‘fatty
liver’. Deze ziekte is omkeerbaar. De vetcellen zwellen door het vet, maar dit
noem je geen hypertrofie, omdat de grootte alleen toeneemt en niet de functie.
Hydropische zwelling
Dit is een omkeerbaar proces waarbij het celvolume toeneemt. De nucleus is normaal gelegen. Dit
proces vindt plaats bij een overvloed aan water, wat cellen kan schaden. De volumeregulatie wordt
geregeld door ionische concentraties in het cytoplasma (hoofdzakelijk Na+). Dit wordt geregeld door
o.a. Na+-K+-ATPases.
3