Hoofdstuk 04 Belastingrecht voor Bachelors en Masters – 2013/2014
Uitwerkingen oefenopgaven
Opgave 4.1
a. Er zal gezien de beperkte omvang van de activiteiten als auteur en spreker eerder sprake zijn van
resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB) dan van ondernemerschap. Hoewel er wel
een duurzame organisatie van enig kapitaal (bijvoorbeeld een computer) en arbeid is, deelname aan
het economisch verkeer en een winstoogmerk, betekent dat dus niet per definitie dat er sprake is van
ondernemerschap. Bij deze feitelijke situatie past het etiket resultaat uit overige werkzaamheden
beter.
b. Hier is in principe wel sprake van winst uit onderneming; een onderneming hoeft niet groot te zijn
of veel winst te maken. Vanwege het feit dat ze bij meerdere gelegenheden de kaarten verkoopt, zelf
kosten maakt en risico loopt met betrekking tot de omzet, zou hier sprake kunnen zijn van winst uit
onderneming. Een probleem bij dit soort activiteiten is vaak dat de ‘ondernemers’ vaak niet alle
kosten ook daadwerkelijk in ogenschouw nemen. Als alle kosten worden berekend, zou dit de
objectieve winstverwachting wel eens kunnen doen afnemen tot nihil of nog lager. Er is dan geen
sprake van ondernemerschap. Als er wel werkelijk een positief saldo zou zijn, zou de inspecteur ook
nog wel van mening kunnen zijn dat er sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden in plaats
van winst uit onderneming, gezien de beperkte omvang en ondernemersrisico’s.
c. In dit soort gevallen is er veeleer sprake van het rendabel maken van vermogen, in dit geval de
eigen woning, waarbij vaak ook nog enige arbeid komt kijken. Er is dan eerder sprake van inkomen
uit een werkzaamheid dan van duurzaam ondernemerschap. Bij echt grotere bed & breakfast-
activiteiten kan er sprake zijn van ondernemerschap.
d. Vanwege de wisselende resultaten is hier uiteindelijk sprake van een gebrek aan objectieve
winstverwachting dat ondernemerschap in de weg staat. Het is zelfs zo dat er bij deze feiten geen
sprake zal zijn van enige bron van inkomen.
e. De advocaat is ondernemer, want de onderneming wordt mede voor zijn rekening gedreven, art. 3.4
Wet IB.
Opgave 4.2
Johan en Petra zijn beiden ondernemer (art. 3.4 en 3.5 Wet IB). Johan voldoet aan het urencriterium,
maar Petra niet. Haar werkzaamheden zijn namelijk voornamelijk van ondersteunende aard en het is
ongebruikelijk dat een huisarts een maatschap met zijn assistente aangaat (art. 3.6 Wet IB).
Opgave 4.3
a. De heer De Groot: ja, hij voldoet zonder meer aan art. 3.4 Wet IB.
Mevrouw De Groot: ja, ook zij voldoet aan art. 3.4 Wet IB. Niet vereist is dat mevrouw De Groot
zelf verbintenissen aangaat door bijvoorbeeld de inkoop te doen. Het gaat erom dat ze tegenover de
zakelijke crediteuren (mede) aansprakelijk is voor de schulden betreffende de onderneming.
b De heer De Groot: ja, art. 3.6-1 Wet IB. Art. 3.6-2 Wet IB is niet van toepassing, want zijn
werkzaamheden zijn niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard.
Mevrouw De Groot: nee, want er is sprake van een samenwerkingsverband tussen verbonden
personen, waarbij haar werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn, terwijl in zo’n
situatie tussen derden een vof ongebruikelijk zou zijn, art. 3.6-2 Wet IB.
Opgave 4.4
a. Robert besteedt meer dan 1.225 uur per jaar aan zijn onderneming en werkt meer dan 50% van zijn
voor inkomensverwerving aangewende uren in de onderneming. Hij voldoet dus aan het
urencriterium, art. 3.6 lid 1 Wet IB.
b. Zijn aan inkomensverwervende arbeid bestede tijd is voor meer dan 50% buiten de onderneming
aangewend, maar Robert kan als startende ondernemer worden aangemerkt. Dan geldt het
grotendeelscriterium namelijk nog niet. Dus hij voldoet wel aan het urencriterium, art. 3.6 lid 1 Wet
IB.
© Convoy Uitgevers
Uitwerkingen oefenopgaven
Opgave 4.1
a. Er zal gezien de beperkte omvang van de activiteiten als auteur en spreker eerder sprake zijn van
resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB) dan van ondernemerschap. Hoewel er wel
een duurzame organisatie van enig kapitaal (bijvoorbeeld een computer) en arbeid is, deelname aan
het economisch verkeer en een winstoogmerk, betekent dat dus niet per definitie dat er sprake is van
ondernemerschap. Bij deze feitelijke situatie past het etiket resultaat uit overige werkzaamheden
beter.
b. Hier is in principe wel sprake van winst uit onderneming; een onderneming hoeft niet groot te zijn
of veel winst te maken. Vanwege het feit dat ze bij meerdere gelegenheden de kaarten verkoopt, zelf
kosten maakt en risico loopt met betrekking tot de omzet, zou hier sprake kunnen zijn van winst uit
onderneming. Een probleem bij dit soort activiteiten is vaak dat de ‘ondernemers’ vaak niet alle
kosten ook daadwerkelijk in ogenschouw nemen. Als alle kosten worden berekend, zou dit de
objectieve winstverwachting wel eens kunnen doen afnemen tot nihil of nog lager. Er is dan geen
sprake van ondernemerschap. Als er wel werkelijk een positief saldo zou zijn, zou de inspecteur ook
nog wel van mening kunnen zijn dat er sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden in plaats
van winst uit onderneming, gezien de beperkte omvang en ondernemersrisico’s.
c. In dit soort gevallen is er veeleer sprake van het rendabel maken van vermogen, in dit geval de
eigen woning, waarbij vaak ook nog enige arbeid komt kijken. Er is dan eerder sprake van inkomen
uit een werkzaamheid dan van duurzaam ondernemerschap. Bij echt grotere bed & breakfast-
activiteiten kan er sprake zijn van ondernemerschap.
d. Vanwege de wisselende resultaten is hier uiteindelijk sprake van een gebrek aan objectieve
winstverwachting dat ondernemerschap in de weg staat. Het is zelfs zo dat er bij deze feiten geen
sprake zal zijn van enige bron van inkomen.
e. De advocaat is ondernemer, want de onderneming wordt mede voor zijn rekening gedreven, art. 3.4
Wet IB.
Opgave 4.2
Johan en Petra zijn beiden ondernemer (art. 3.4 en 3.5 Wet IB). Johan voldoet aan het urencriterium,
maar Petra niet. Haar werkzaamheden zijn namelijk voornamelijk van ondersteunende aard en het is
ongebruikelijk dat een huisarts een maatschap met zijn assistente aangaat (art. 3.6 Wet IB).
Opgave 4.3
a. De heer De Groot: ja, hij voldoet zonder meer aan art. 3.4 Wet IB.
Mevrouw De Groot: ja, ook zij voldoet aan art. 3.4 Wet IB. Niet vereist is dat mevrouw De Groot
zelf verbintenissen aangaat door bijvoorbeeld de inkoop te doen. Het gaat erom dat ze tegenover de
zakelijke crediteuren (mede) aansprakelijk is voor de schulden betreffende de onderneming.
b De heer De Groot: ja, art. 3.6-1 Wet IB. Art. 3.6-2 Wet IB is niet van toepassing, want zijn
werkzaamheden zijn niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard.
Mevrouw De Groot: nee, want er is sprake van een samenwerkingsverband tussen verbonden
personen, waarbij haar werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn, terwijl in zo’n
situatie tussen derden een vof ongebruikelijk zou zijn, art. 3.6-2 Wet IB.
Opgave 4.4
a. Robert besteedt meer dan 1.225 uur per jaar aan zijn onderneming en werkt meer dan 50% van zijn
voor inkomensverwerving aangewende uren in de onderneming. Hij voldoet dus aan het
urencriterium, art. 3.6 lid 1 Wet IB.
b. Zijn aan inkomensverwervende arbeid bestede tijd is voor meer dan 50% buiten de onderneming
aangewend, maar Robert kan als startende ondernemer worden aangemerkt. Dan geldt het
grotendeelscriterium namelijk nog niet. Dus hij voldoet wel aan het urencriterium, art. 3.6 lid 1 Wet
IB.
© Convoy Uitgevers
