TOETS INLEIDING BELASTINGRECHT 26 JUNI 2015 VERSIE A
(AOW: 17,90%, ANW: 06%, WLZ: 9,65%, ZVW: 6,95%/4,85% (2015))
1. Welke van de volgende stellingen met betrekking tot belastingheffing is juist?
Stelling I: Lagere overheden mogen geen belasting heffen, maar slechts
retributies innen.
Stelling II: Lidstaten van de Europese Unie zijn autonoom en bepalen zelf de
inhoud van hun nationale belastingrecht; Europees recht is daarop niet
van toepassing.
a. Beide stellingen zijn juist.
b. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
Uitleg: …..
2. Tot de directe belastingen behoort NIET:
a. de inkomstenbelasting.
b. de motorrijtuigenbelasting.
c. de loonbelasting.
d. de vennootschapsbelasting.
Uitleg: Directe belastingen zijn belastingen op inkomen, winst en vermogen. Directe
belastingen draagt u zelf af aan de Belastingdienst. Indirecte belastingen worden door een
ander aan de Belastingdienst afgedragen. Die belasting is verwerkt in de prijs van de goederen
en diensten. Daarom heet deze belasting ook wel kostprijsverhogende belasting.
3. In welke van de volgende situaties is sprake van een belast bronvoordeel?
a. Evie krijgt een doos bonbons (€ 10) omdat ze de auto van haar vader heeft
gewassen.
b. Jan-Paul handelt met voorkennis met aandelen op de beurs (€ 10.000).
c. Chantal wint een grote prijs in de staatsloterij (€ 50.000).
d. Victor verkoopt zijn eigen woning met € 80.000 winst.
Uitleg: Voor een belast bronvoordeel moet er aan twee voorwaarden worden voldaan. 1 het
voordeel moet worden behaald door deelname aan het economisch verkeer. 2 het (beoogd)
voordeel is redelijkerwijze te verwachten.
4. Welke van de volgende stellingen met betrekking tot de vermogensrendementsheffing
is juist?
(AOW: 17,90%, ANW: 06%, WLZ: 9,65%, ZVW: 6,95%/4,85% (2015))
1. Welke van de volgende stellingen met betrekking tot belastingheffing is juist?
Stelling I: Lagere overheden mogen geen belasting heffen, maar slechts
retributies innen.
Stelling II: Lidstaten van de Europese Unie zijn autonoom en bepalen zelf de
inhoud van hun nationale belastingrecht; Europees recht is daarop niet
van toepassing.
a. Beide stellingen zijn juist.
b. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
Uitleg: …..
2. Tot de directe belastingen behoort NIET:
a. de inkomstenbelasting.
b. de motorrijtuigenbelasting.
c. de loonbelasting.
d. de vennootschapsbelasting.
Uitleg: Directe belastingen zijn belastingen op inkomen, winst en vermogen. Directe
belastingen draagt u zelf af aan de Belastingdienst. Indirecte belastingen worden door een
ander aan de Belastingdienst afgedragen. Die belasting is verwerkt in de prijs van de goederen
en diensten. Daarom heet deze belasting ook wel kostprijsverhogende belasting.
3. In welke van de volgende situaties is sprake van een belast bronvoordeel?
a. Evie krijgt een doos bonbons (€ 10) omdat ze de auto van haar vader heeft
gewassen.
b. Jan-Paul handelt met voorkennis met aandelen op de beurs (€ 10.000).
c. Chantal wint een grote prijs in de staatsloterij (€ 50.000).
d. Victor verkoopt zijn eigen woning met € 80.000 winst.
Uitleg: Voor een belast bronvoordeel moet er aan twee voorwaarden worden voldaan. 1 het
voordeel moet worden behaald door deelname aan het economisch verkeer. 2 het (beoogd)
voordeel is redelijkerwijze te verwachten.
4. Welke van de volgende stellingen met betrekking tot de vermogensrendementsheffing
is juist?