Voortplanting
, Ongeslachtelijke voortplanting
Cellen kunnen zich reproduceren (voortplanten) door celdeling. Bij celdeling ontstaan uit
een moedercel 2 identieke dochtercellen, die dezelfde genetische eigenschappen bevatten.
Celdeling is van belang bij voortplanting en de groei van een organisme. Ook kunnen cellen
vervangen worden door celdeling, bijvoorbeeld cellen die oud zijn of beschadigd zijn
geraakt.
Bij ongeslachtelijke voortplanting ontstaan door celdeling nakomelingen die genetisch
identiek zijn aan de ouder. Eencelligen zoals bacteriën, planten zich ongeslachtelijk voort
door celdeling. De eencellige deelt zich, waarna beide cellen uitgroeien tot volledige
organismen. Ongeslachtelijke voortplanting bij zaadplanten kan op verschillende manieren
gebeuren. Aardbeien vormen uitlopers (waaruit nieuwe planten uit ontstaan) en
aardappelplanten vormen knollen met knoppen. Uit elke knol kan 1 nieuwe plant ontstaan.
Bolgewassen (bijvoorbeeld tulpen) planten zich ongeslachtelijk voort door bollen. Tussen de
rokken bevinden zich knoppen. Als al het reservevoedsel uit de rokken is verbruikt,
verschrompelen ze.
Ongeslachtelijke voortplanting kan ook op kunstmatige wijze plaatsvinden. Bijvoorbeeld
stekken. Hierbij snijd je een stuk van een stengel of een blad af en uit het snijvlak
ontwikkelen zich wortels. Hieruit kan een nieuwe plant ontwikkelen. Een speciale manier
van stekken is weefselkweek. Stukjes weefsel van een gezonde, goed groeiende plant
worden op een voedingsbodem met plantenhormonen (groeistoffen) gebracht. De cellen
delen zich en na enkele weken is een hoeveelheid ongedifferentieerd weefsel ontstaan = de
callus. Dit weefsel wordt in stukjes verdeeld en weer over een andere voedingsbodem
verspreidt. Onder invloed van de hormonen in de grond differentiëren en specialiseren de
cellen zich. Er groeien kleine plantjes uit de callus en daar gebeurt het hele proces weer
opnieuw mee.
Kloon: een organisme dat door ongeslachtelijke voortplanting uit 1 organisme is ontstaan.
Het kweken van deze individuen heet klonen. Klonen met weefselkweektechniek wordt
gebruikt voor sierbloemen en in de voedingsindustrie.
De erfelijke eigenschappen van een organisme liggen vast in het DNA. Voordat een cel deelt,
wordt het DNA in de chromosomen gekopieerd. De ene helft van de nieuwe cel is materiaal
van de moeder en de andere helft is een exacte kopie daarvan. DNA is lang en dun. Aan het
begin van een celdeling spiraliseren (oprollen) de chromosomen, waarbij ze veel korter en
dikker worden. Je kunt ze dan zien met een lichtmicroscoop. Na de celdeling ontrollen de
chromosomen weer. Bij planten, dieren en schimmels begint een celdeling met de deling
van de celkern.
Mitose: de kerndeling.
Na mitose ontstaan er 2 nieuwe cellen. De cellen vormen na de deling nieuwe cytoplasma
(plasmagroei). Ook neemt het aantal celorganellen toe.
M-fase: de periode waarin de kerndeling en celdeling plaatsvinden.
Interfase: de periode tussen 2 celdelingen.
, Ongeslachtelijke voortplanting
Cellen kunnen zich reproduceren (voortplanten) door celdeling. Bij celdeling ontstaan uit
een moedercel 2 identieke dochtercellen, die dezelfde genetische eigenschappen bevatten.
Celdeling is van belang bij voortplanting en de groei van een organisme. Ook kunnen cellen
vervangen worden door celdeling, bijvoorbeeld cellen die oud zijn of beschadigd zijn
geraakt.
Bij ongeslachtelijke voortplanting ontstaan door celdeling nakomelingen die genetisch
identiek zijn aan de ouder. Eencelligen zoals bacteriën, planten zich ongeslachtelijk voort
door celdeling. De eencellige deelt zich, waarna beide cellen uitgroeien tot volledige
organismen. Ongeslachtelijke voortplanting bij zaadplanten kan op verschillende manieren
gebeuren. Aardbeien vormen uitlopers (waaruit nieuwe planten uit ontstaan) en
aardappelplanten vormen knollen met knoppen. Uit elke knol kan 1 nieuwe plant ontstaan.
Bolgewassen (bijvoorbeeld tulpen) planten zich ongeslachtelijk voort door bollen. Tussen de
rokken bevinden zich knoppen. Als al het reservevoedsel uit de rokken is verbruikt,
verschrompelen ze.
Ongeslachtelijke voortplanting kan ook op kunstmatige wijze plaatsvinden. Bijvoorbeeld
stekken. Hierbij snijd je een stuk van een stengel of een blad af en uit het snijvlak
ontwikkelen zich wortels. Hieruit kan een nieuwe plant ontwikkelen. Een speciale manier
van stekken is weefselkweek. Stukjes weefsel van een gezonde, goed groeiende plant
worden op een voedingsbodem met plantenhormonen (groeistoffen) gebracht. De cellen
delen zich en na enkele weken is een hoeveelheid ongedifferentieerd weefsel ontstaan = de
callus. Dit weefsel wordt in stukjes verdeeld en weer over een andere voedingsbodem
verspreidt. Onder invloed van de hormonen in de grond differentiëren en specialiseren de
cellen zich. Er groeien kleine plantjes uit de callus en daar gebeurt het hele proces weer
opnieuw mee.
Kloon: een organisme dat door ongeslachtelijke voortplanting uit 1 organisme is ontstaan.
Het kweken van deze individuen heet klonen. Klonen met weefselkweektechniek wordt
gebruikt voor sierbloemen en in de voedingsindustrie.
De erfelijke eigenschappen van een organisme liggen vast in het DNA. Voordat een cel deelt,
wordt het DNA in de chromosomen gekopieerd. De ene helft van de nieuwe cel is materiaal
van de moeder en de andere helft is een exacte kopie daarvan. DNA is lang en dun. Aan het
begin van een celdeling spiraliseren (oprollen) de chromosomen, waarbij ze veel korter en
dikker worden. Je kunt ze dan zien met een lichtmicroscoop. Na de celdeling ontrollen de
chromosomen weer. Bij planten, dieren en schimmels begint een celdeling met de deling
van de celkern.
Mitose: de kerndeling.
Na mitose ontstaan er 2 nieuwe cellen. De cellen vormen na de deling nieuwe cytoplasma
(plasmagroei). Ook neemt het aantal celorganellen toe.
M-fase: de periode waarin de kerndeling en celdeling plaatsvinden.
Interfase: de periode tussen 2 celdelingen.