Statistiek 2
1
,1. Herhaling statistiek 1
1.1. Wat nog kennen/kunnen van stat 1
- Wat zijn variabelen?
- Wat zijn onafhankelijke en afhankelijke variabelen?
- Wat zijn meetniveaus van variabelen?
- Hoe kan je de centrale tendens van variabelen berekenen/weergeven?
o Gemiddelde
o Modus
o Mediaan
- Hoe kan je variabiliteit van variabelen berekenen/weergeven?
- Met welke technieken kan je het verband tussen variabelen berekenen?
o Correlatie
o Chi-square
Voorbeeld:
- Variabelen + meetniveaus: opvoedingsstijl (nominaal), geslacht
(nominaal), welbevinden (ordinaal)
- Centrale tendens: mediaan (want ordinaal)
- Welke techniek: kruistabel, want verband tss nominaal en
ordinaal
1.2. Hoofdstuk 1
1.2.1. Steekproefopzet
1.2.1.1. Aselecte steekproef
- Volledig aselecte
o Steekproefkader
- Systematische aselecte
o Min 1 randomprincipe = voldoende
- Gestratificeerde
o Proportioneel: representativiteit
o Disproportioneel: vergelijken
o Strata: o.b.v. relevante kenmerken
- Clustersteekproef
o Heterogene/willekeurige subgroepen (cluster Bv. School, klasgroep)
o O.b.v. kenmerken die onrechtstreeks met deelnemers te maken hebben
- Getrapte
o Bv. Cluster + disproportionele gestratificeerde (schoolgemeenschap: strata maken)
1.2.1.2. Niet-aselecte
- Convenience sampling
o Erg snel + veel data op korte termijn
o Goede weerspiegeling?
- Judgment sampling
o Potentiële deelnemers mis Bv. Beginners (ervaring – creativiteit)
o Erg snel juiste info
- Snowball sampling
o Netwerk inzetten
- Quota sampling
o % = schatten (geen steekrpoefkader)
o Disproportioneel = eenvoudigste
- Random walk
2
, o Willekeurige wandelroute/strategisch knooppunt
o Wie doordeweeks/weekend waar?
o Klopt wel = getrapte/cluster is beste
1.3. Hoofdstuk 3
1.3.1. Meetniveaus
Kenmerken antwoordmogelijkheden
- Ordening
- Meeteenheid (getallen) (Bv. Aantal jaren)
- Absoluut nulpunt (getallen) referentiepunt/mee vergelijken, getal 0 gebruiken = afwezigheid kenmerk =
kleinste getal te observeren
- Mutueel exclusiviteit = geen overlap in antwoordmogelijkheden = één-en-slechts-één antwoord geven
- Exhaustief = ruimte om ALLE mogelijke antwoorden toe te laten (als variabele is geoperationaliseerd ->
iedere deelnemer moet iets kunnen aanduiden) (Bv. Optie 2)
1.3.1.1. Nominale variabelen
Voorbeelden
1. Laatste categorie “ander, namelijk …” = exhaustief (exhaustiviteit bereikt)
FAVORIETE huisdier = mutueel exclusiviteit (ééntje kiezen)
Geen getallen, maar woorden/kwaliteiten/benamingen = kwalitatief/categorisch
Slechts 2 mogelijkheden = dichotome variabele (enkel voor nominale variabelen)
Evenwaardige antwoordalternatieven -> niet op bepaalde volgorde
Geen meeteenheid
Geen absoluut nulpunt
Nominale variabelen = eerste soort kwalitatieve variabelen
1.3.1.2. Ordinale variabelen
Voorbeelden
1. Volgorde -> ook vertegenwoordigt in opleidingsfase
Fase 1 = eerste – Fase 3 = laatste
2. Likertschaal – Vijf mogelijke antwoorden/gradaties
Ordening, Maar wat voor iemand eerder niet akkoord is, is voor een ander iets anders
= subjectiviteit
3. Hoe fel mensen van elkaar verschillen Goud en Zilver (nek-aan-nekrace, ruime voorsprong) -> geen
aftstanden inschatten
4. Getallen, maar niet als getallen interpreteren
Geen getalbetekenis = Kwalitatief/categorisch
Natuurlijke manier ordenen
Geen meeteenheid
Geen absoluut nulpunt
1.3.1.3. Interval variabelen
Voorbeelden
- Intelligentie -> IQ-score -> 100 = referentiepunt (gem intelligentie, antwoorden rond 100) -> ordenen
o.b.v. score (…,… keer slimmer -> KAN NIET, wel … punten verschillen)
Geen product en deling
3
, Getalbetekenis = Kwantitatief/numeriek
Natuurlijke manier ordenen
Meeteenheid (Bv. IQ)
Geen absoluut nulpunt (geen score vanaf 0)
Kwantitatieve variabele
o Discreet (getallen maken sprongen 100 -> 101, enkel gehele getallen, geen kommagetallen)
o Continu (oneindig veel getallen mogelijke, tussen 100 en 101 -> oneindig veel andere getallen,
kommagetallen) +/- 100 getallen kunnen observeren
IQ = continu OMDAT stapjes van 1 zijn al klein genoeg + genoeg getallen observeren
Voorbeeld
- Warmte -> graden Celsius -> onder en boven 0 = geen absoluut nulpunt, 0°C = referentiepunt, vriespunt
water
o Kelvin = Wel absoluut nulpunt, 0 graden Kelvin = afwezigheid warmte
1.3.1.4. Ratio variabelen
Voorbeelden
1. Telgegevens, kan niet onder 0
Getalbetekenis = Kwantitatief/numeriek
Natuurlijke manier ordenen
Meeteenheid (Bv. Leeftijd in jaren)
Absoluut nulpunt (kan niet onder gaan)
Kwantitatieve variabele
o Discreet
o Continu
Verschil tss interval/ratio
Op gebied van berekeningen/in praktijk -> weinig verschillen, beperkt
Scale (in SPSS) (geen onderscheid)
1.4. Hoofdstuk 4
1.4.1. Grafieken voor 1 variabele
Nominaal: taartdiagram
Ordinaal: staafdiagram
Schaal; histogram, stam en loof (stam x breedte + loof), boxplot
1.4.2. Grafieken voor 2 variabelen
Kwal: geclusterde (vergelijken groepen)/gestapelde (vergelijken globaal) staafdiagram
Kwant: scatterplot
1.5. Hoofdstuk 5 centrummaten
Centrummaten = één variabele zo goed mogelijk samen te vatten in één enkele score
- Modus (noir)
- Mediaan (oir)
- Gemiddelde (ir)
o Rekenkundig
o Gewogen
o Getrimd
1.5.1. Modus
= score met de grootste frequentie/vaakst voorkomt (niet frequentie zelf)
4
1
,1. Herhaling statistiek 1
1.1. Wat nog kennen/kunnen van stat 1
- Wat zijn variabelen?
- Wat zijn onafhankelijke en afhankelijke variabelen?
- Wat zijn meetniveaus van variabelen?
- Hoe kan je de centrale tendens van variabelen berekenen/weergeven?
o Gemiddelde
o Modus
o Mediaan
- Hoe kan je variabiliteit van variabelen berekenen/weergeven?
- Met welke technieken kan je het verband tussen variabelen berekenen?
o Correlatie
o Chi-square
Voorbeeld:
- Variabelen + meetniveaus: opvoedingsstijl (nominaal), geslacht
(nominaal), welbevinden (ordinaal)
- Centrale tendens: mediaan (want ordinaal)
- Welke techniek: kruistabel, want verband tss nominaal en
ordinaal
1.2. Hoofdstuk 1
1.2.1. Steekproefopzet
1.2.1.1. Aselecte steekproef
- Volledig aselecte
o Steekproefkader
- Systematische aselecte
o Min 1 randomprincipe = voldoende
- Gestratificeerde
o Proportioneel: representativiteit
o Disproportioneel: vergelijken
o Strata: o.b.v. relevante kenmerken
- Clustersteekproef
o Heterogene/willekeurige subgroepen (cluster Bv. School, klasgroep)
o O.b.v. kenmerken die onrechtstreeks met deelnemers te maken hebben
- Getrapte
o Bv. Cluster + disproportionele gestratificeerde (schoolgemeenschap: strata maken)
1.2.1.2. Niet-aselecte
- Convenience sampling
o Erg snel + veel data op korte termijn
o Goede weerspiegeling?
- Judgment sampling
o Potentiële deelnemers mis Bv. Beginners (ervaring – creativiteit)
o Erg snel juiste info
- Snowball sampling
o Netwerk inzetten
- Quota sampling
o % = schatten (geen steekrpoefkader)
o Disproportioneel = eenvoudigste
- Random walk
2
, o Willekeurige wandelroute/strategisch knooppunt
o Wie doordeweeks/weekend waar?
o Klopt wel = getrapte/cluster is beste
1.3. Hoofdstuk 3
1.3.1. Meetniveaus
Kenmerken antwoordmogelijkheden
- Ordening
- Meeteenheid (getallen) (Bv. Aantal jaren)
- Absoluut nulpunt (getallen) referentiepunt/mee vergelijken, getal 0 gebruiken = afwezigheid kenmerk =
kleinste getal te observeren
- Mutueel exclusiviteit = geen overlap in antwoordmogelijkheden = één-en-slechts-één antwoord geven
- Exhaustief = ruimte om ALLE mogelijke antwoorden toe te laten (als variabele is geoperationaliseerd ->
iedere deelnemer moet iets kunnen aanduiden) (Bv. Optie 2)
1.3.1.1. Nominale variabelen
Voorbeelden
1. Laatste categorie “ander, namelijk …” = exhaustief (exhaustiviteit bereikt)
FAVORIETE huisdier = mutueel exclusiviteit (ééntje kiezen)
Geen getallen, maar woorden/kwaliteiten/benamingen = kwalitatief/categorisch
Slechts 2 mogelijkheden = dichotome variabele (enkel voor nominale variabelen)
Evenwaardige antwoordalternatieven -> niet op bepaalde volgorde
Geen meeteenheid
Geen absoluut nulpunt
Nominale variabelen = eerste soort kwalitatieve variabelen
1.3.1.2. Ordinale variabelen
Voorbeelden
1. Volgorde -> ook vertegenwoordigt in opleidingsfase
Fase 1 = eerste – Fase 3 = laatste
2. Likertschaal – Vijf mogelijke antwoorden/gradaties
Ordening, Maar wat voor iemand eerder niet akkoord is, is voor een ander iets anders
= subjectiviteit
3. Hoe fel mensen van elkaar verschillen Goud en Zilver (nek-aan-nekrace, ruime voorsprong) -> geen
aftstanden inschatten
4. Getallen, maar niet als getallen interpreteren
Geen getalbetekenis = Kwalitatief/categorisch
Natuurlijke manier ordenen
Geen meeteenheid
Geen absoluut nulpunt
1.3.1.3. Interval variabelen
Voorbeelden
- Intelligentie -> IQ-score -> 100 = referentiepunt (gem intelligentie, antwoorden rond 100) -> ordenen
o.b.v. score (…,… keer slimmer -> KAN NIET, wel … punten verschillen)
Geen product en deling
3
, Getalbetekenis = Kwantitatief/numeriek
Natuurlijke manier ordenen
Meeteenheid (Bv. IQ)
Geen absoluut nulpunt (geen score vanaf 0)
Kwantitatieve variabele
o Discreet (getallen maken sprongen 100 -> 101, enkel gehele getallen, geen kommagetallen)
o Continu (oneindig veel getallen mogelijke, tussen 100 en 101 -> oneindig veel andere getallen,
kommagetallen) +/- 100 getallen kunnen observeren
IQ = continu OMDAT stapjes van 1 zijn al klein genoeg + genoeg getallen observeren
Voorbeeld
- Warmte -> graden Celsius -> onder en boven 0 = geen absoluut nulpunt, 0°C = referentiepunt, vriespunt
water
o Kelvin = Wel absoluut nulpunt, 0 graden Kelvin = afwezigheid warmte
1.3.1.4. Ratio variabelen
Voorbeelden
1. Telgegevens, kan niet onder 0
Getalbetekenis = Kwantitatief/numeriek
Natuurlijke manier ordenen
Meeteenheid (Bv. Leeftijd in jaren)
Absoluut nulpunt (kan niet onder gaan)
Kwantitatieve variabele
o Discreet
o Continu
Verschil tss interval/ratio
Op gebied van berekeningen/in praktijk -> weinig verschillen, beperkt
Scale (in SPSS) (geen onderscheid)
1.4. Hoofdstuk 4
1.4.1. Grafieken voor 1 variabele
Nominaal: taartdiagram
Ordinaal: staafdiagram
Schaal; histogram, stam en loof (stam x breedte + loof), boxplot
1.4.2. Grafieken voor 2 variabelen
Kwal: geclusterde (vergelijken groepen)/gestapelde (vergelijken globaal) staafdiagram
Kwant: scatterplot
1.5. Hoofdstuk 5 centrummaten
Centrummaten = één variabele zo goed mogelijk samen te vatten in één enkele score
- Modus (noir)
- Mediaan (oir)
- Gemiddelde (ir)
o Rekenkundig
o Gewogen
o Getrimd
1.5.1. Modus
= score met de grootste frequentie/vaakst voorkomt (niet frequentie zelf)
4