Introductiehoofdstuk:
Dualisme = Lichaam en geest zijn gescheiden. Descartes.
Monisme = Lichaam en geest vormen een eenheid. Neurowetenschappers en filosofen.
Biologische psychologie = De studie van psychologie, evolutie en ontwikkelings-mechanismen van gedrag en ervaring.
Verklaringen van gedrag:
- Fysiologische verklaring Gedrag wordt verbonden aan hersenactiviteit en andere organen.
- Ontogenetische verklaring Beschrijft hoe gedrag zich ontwikkelt, inclusief de invloed van genen, voeding, ervaringen en
hun onderlinge interactie.
- Evolutionaire verklaring De karakteristieke eigenschappen van een dier zijn bijna altijd aanpassingen van iets dat
gevonden is in vroegere soorten.
- Functionele verklaring Focus op doel van gedrag, waarom is het zo ontwikkelt?
4 redenen om dieren te bestuderen i.p.v. mensen:
1. Onderliggende gedragsmechanismen zijn vergelijkbaar tussen soorten.
2. We zijn geïnteresseerd in dieren.
3. Geeft ons meer informatie over de menselijke evolutie.
4. Door wettelijke of ethische beperkingen kunnen sommige onderzoeken niet op mensen.
Minimalist = Bepaalde soorten dieronderzoek tolereren, maar willen dat je het onderzoek zo veel mogelijk beperkt.
Abolitionist = Wil alle dierproeven afschaffen.
De 3 V’s:
Vermindering van het aantal dieren.
Vervanging
Verfijning van vervelende procedures.
Hoofdstuk 1:
Het zenuwstelsel bestaat uit 2 soorten cellen:
- Neuronen Ontvangen informatie en geleiden het naar andere cellen.
- Gliacellen Hebben veel functies waaronder het ondersteunen van het centraal zenuwstelsel.
Prikkeloverdracht gaat via het czs.
Het czs bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.
Structuur van een dierlijke cel:
- Membraan = Een structuur die de binnenkant van de cel scheidt van de buitenkant. De meeste chemicaliën kunnen het
membraan niet passeren maar eiwitkanalen laten bepaalde stoffen, zoals water, natrium, kalium en zuurstof wel toe.
- Celkern = Hier bevinden zich onder andere de chromosomen en het DNA. Alle dierlijke cellen hebben dit behalve de rode
bloedcellen van zoogdieren.
- Mitochondriën = De structuur die metabolische activiteiten uitvoert en de energie levert die de cel gebruikt. Ze hebben
eigen genen.
- Ribosomen = Zorgen voor nieuwe eiwitmoleculen. Sommige ribosomen zweven vrij in de cel, maar andere zijn bevestigd
aan het endoplasmatisch reticulum, een netwerk die nieuwe eiwitmolecule naar andere locaties transporteren.
Er zijn 3 soorten neuronen:
1. Gevoelszenuwcellen Vervoeren impulsen van een zintuigcel naar het czs. Ze zijn gevoelig voor 1 bepaald soort prikkel,
bijvoorbeeld licht, geluid of tast. Bij sensorische neuronen gaan de axonen richting het brein, soma zit tussen de axon in.
2. Bewegingszenuwcellen Zitten in het ruggenmerg. Ze vervoeren impulsen weg van het czs, richting een spier of een
klier. Ze ontvangen een prikkel via de dendrieten. Ze geven de impulsen door aan hun axon en die weer aan de spieren.
3. Schakelcellen Werken alleen binnen het czs en maken alleen contact met andere neuronen. Ze zorgen ervoor dat de
impuls van de gevoelszenuwcellen naar de hersenen gaat en dat impuls om te bewegen wordt overgedragen op
bewegingszenuwcellen. Ze vormen dus een verbinding tussen het perifere en het czs