Het circulatiestelsel bestaat uit:
- Het bloedvatenstelsel: hart, bloedvaten en het bloed
- Het lymfatisch stelsel: ondersteunt het bloedvatenstelsel
De functies van het circulatiestelsel:
- Aanvoer van voedingsstoffen: voedingsstoffen worden via de darmwand
opgenomen in het bloed. Via de lever wordt het bloed vervoerd naar de organen en
weefsels, waar de voedingsstoffen gebruikt worden als energie.
- Afvoer van afvalstoffen: afvalstoffen worden opgenomen in het bloed en de lymfe
en worden vervoerd naar uitscheidingsorganen.
- Transport van gassen: het bloed vervoert zuurstof vanuit de longen naar de weefsels
en het koolstofdioxide terug naar de longen.
- Transport van hormonen en beschermende stoffen: de door de hormoonklieren
geproduceerde hormonen en beschermende stoffen worden door het bloed
getransporteerd naar de plaats van bestemming.
- Verspreiding van warmte
Bloed= vloeibaar weefsel dat bestaat uit bloedcellen die in een waterige tussencelstof
rondzweven
Bloed bestaat voor ongeveer de helft uit bloedplasma, dit bestaat uit:
- 91% water:
o Is een warmtebuffer: overtollige warmte wordt opgenomen en ergens ander
afgegeven
o Maakt het vervoeren van stoffen mogelijk doordat ze goed oplosbaar zijn in
water
- 1% opgeloste zouten: zijn onder andere calcium-, natrium- en kaliumionen en
worden uit de voeding gehaald. Overtollige zouten worden via de nieren en huid
afgevoerd zodat de osmotische waarde constant blijft.
- Stoffen die tijdelijk in het bloed zitten:
o Gassen: zuurstof, koolstofdioxide en stikstof
o Voedingsstoffen
o Afvalstoffen
o Hormonen
o Vitaminen
- Bloedeiwitten:
Bepalen de viscositeit (stroperigheid) van het bloed
Zijn een buffer voor de zuurtegraad: houden de pH constant
Houden de osmotische waarde constant
o Albumine: regelen de colloïd-osmotische waarde van het bloed
o Globuline: transport van bepaalde stoffen
Immunoglobuline: antistoffen, beschermen het lichaam van
ziekteverwekkers
, o Fibrinogeen: speelt een rol in bloedstolling → serum = bloedplasma waaruit
fibrinogeen is verwijderd en dus onstolbaar is
Bloed bestaat voor iets minder dan de helft uit bloedcellen:
- Rode bloedcellen (erytrocyten) bestaan uit:
o Water
o Hemoglobine: eiwit dat veel ijzer bevat en
zorgt voor het grote zuurstofbindend
vermogen van de cel
- Witte bloedcellen (leukocyten): hebben wel een
celkern en organellen en spelen een rol in de afweer.
Er zijn drie typen witte bloedcellen:
o Lymfocyten
o Monocyten
o Granulocyten
- Bloedplaatjes: zijn celfragmenten die afgesnoerd zijn van stamcellen in het rode
beenmerg. Ze bevatten de plaatjesfactor: stof dat rol speelt bij bloedstolling.
Ontstaan van bloedcellen:
Stamcellen in het rode beenmerg delen en deze
differentiëren zich tot de drie verschillende
bloedcellen.
Bloedstollingsproces:
1. Propvorming: bloedplaatjes zullen samenklonteren op
de plek van de beschadiging doordat de stollingsfactor
is geactiveerd. Daarnaast vindt bloedvatvernauwing
plaats, zodat bloedverlies zo veel mogelijk wordt
voorkomen.
2. De plaatjesfactor wordt vrijgegeven door de kapotte
bloedplaatjes. Dit zet protrombine om in trombine.
3. Trombine zet fibrinogeen om in fibrine.
4. De fibrine eiwitten plakker aan elkaar tot draden en
hechten zich aan de wondranden. In dit fibrinenetwerk
worden bloedcellen gevangen.
5. Het fibrinenetwerk krimpt waardoor de wondranden
naar elkaar worden getrokken. Bij een huidwond ontstaat er dan een korstje en wordt er
wondvocht/serum uit het stolsel geperst.
6. Beschadigde weefselcellen hebben het hormoon histamine afgegeven, waardoor
bloedvatverwijding plaatsvindt. Hierdoor kunnen er met de extra aanvoer van bloed met
zuurstof en voedingsstoffen nieuwe weefselcellen worden gevormd.