Hoofdstuk 1: de grote recessie
Krimpende economie minder goederen & diensten geproduceerd. Langer dan 6 maanden
= Recessie.
Bbp = totale productie in een jaar en ook totale inkomen in een jaar.
Nominaal = verdient inkomen in euro
Reëel: Rekening gehouden met inflatie (koopkracht)
Vermogensmarkt is het geheel van de vraag naar en het aanbod van vermogen.
Hier komt de rente tot stand.
Het niet-besteden van inkomen = sparen: gedwongen of vrijwillig.
Gedwongen: verplichte pensioenpremie
Vrijwillig: spaarrekening of beleggen. Beleggen = geld verdienen met sparen beleggen in
aandelen en obligaties.
Belegger biedt vermogen aan op vermogensmarkt.
Spaarquote: deel van het inkomen dat wordt gespaard. – toename- verklaring:
Groei van de welvaart & vergrijzing (pensioenfonds).
Pensioenvoorzieningen georganiseerd via:
Omslagstelsel: mensen die werken betalen het pensioen van de ouderen.
of
kapitaaldekkingsstelsel: Werknemer spaart zelf voor eigen pensioen later.
Vermogensmarkt:
Geldmarkt: kortlopend krediet met looptijd max 2 jaar.
Kapitaalmarkt: markten van onroerend goed (huizen, grond) & hypotheken, obligaties en
aandelen. minimaal 2 jaar.
Qa: marktpartijen met een geldoverschot (sparen)
Qv: marktpartijen met een geldtekort (lenen)
Een vennootschap kan winst uitkeren: Dividend. aandeelhouder heeft winst deel
Obligatie: langlopende schuldbekentenis van een langlopende lening.
Positiever tijdsvoorkeur: belegger wil nu zijn beloning. (Niet meer sparen.)
2 risico’s rente: (hoger met tijd)
- Wanbetaling/debiteurenrisico (geldgever ontvangt geen rente/aflossing.)
- Inflatierisico (rentes die geldgever ontvangt, verliest deel koopkracht.)
Looptijd: hoe hoger looptijd, hoe hoger het debiteurenrisico.
Prijsverandering woningmarkt vooral door: de vraag.
Rendement van een belegging: opbrengsten in procent van het belegde bedrag.
Mensen die geld niet op de juiste waarde schatten: geldillusie. (door inflatie)
Hypothecaire leningen: aflossingen per maand voor huis + rente.
Vraag huizen verwachte prijsontwikkeling. (Vragers handelen naar verwachting)
Selffulfilling prophecy: een voorspelling die uitkomt omdat mensen ernaar gedragen.
Mogelijk ontstaan zeepbel prijzen drukken niet langer werkelijke waarde uit.
, Hypotheek gelijk aan waarde van het huis 100% hypotheek.
Als waarde huis stijgt (waarde hoger dan hypotheek) Overwaarde: hypotheek kan stijgen.
Hypotheek hoger dan waarde van het huis Onderwaterhypotheek.
(Beurs)koers: prijs op de beurs op een bepaald moment.
Koersen reageren op winstverwachtingen.
Rendement het totaal van de opbrengsten in procenten van het belegde bedrag.
Risico-aversie bij aandelen en obligaties:
Risico bij aandelen hoog. vennootschap niet verplicht dividend uit te keren.
Obligatiehouders geen risico recht op rente.
Staatsobligaties = lager risico dan bedrijfsobligaties. (Maar niet 0% kans).
Hoe hoger het risico, hoe hoger het rendement.
Aandelenkoers: Waarde die je betaald voor aanschaffen aandeel van bedrijf.
Als de koers/winst verhouding te hoog wordt, is er sprake van een zeepbel.
Hefboomwerking: met geleend geld beleggen (bij lage rente). extra inkomsten =
hefboomeffect
beleggen met geleend geld kent grote risico’s.
Rendement hoger dan de rente over leningen positief hefboomeffect.
Rente stijgt of rendement daalt & rente hoger dan rendement negatief hefboomeffect.
Lage rente: voor bedrijver goedkoper om te lenen. Ze profiteren ervan. Risico schulden!
Leningen verslechtert solvabiliteit:
Solvabiliteit = mate waarin een onderneming in staat is haar schulden terug te betalen.
= Eigen vermogen/ Totale vermogen.
Liquiditeit = de mate waarin een bedrijf de kortlopende verplichtingen kan nakomen. (bank)
Kredietverlening: banken verlenen krediet zonder een toename van het eigen vermogen.
klant mag over een tegoed beschikken: rekening-couranttegoed.
Centrale bank! nationale instelling die regels kan opleggen aan financiële instellingen.
Toezicht op banken:
- Garantieregeling: (overheid garandeert banktegoeden)
- Liquiditeitstoezicht (Directie verplichtingen kunnen voldoen)
- Solvabiliteitstoezicht (Voldoende eigen vermogen t.o.v. schulden)
- Toezicht op het risicomanagement (Tegen hogere risico’s, hoger eigen vermogen)
- Toezicht op de beloningsstructuur (Variabele beloning niet groter dan vaste beloning)
Autoriteit financiële markten toezicht op sparen, beleggen, verzekeren & lenen.
Productiecapaciteit: trend
Feitelijke groei (bepaald door bestedingen) = hoger of lager dan de trend. Conjunctuur.
Krimpende economie minder goederen & diensten geproduceerd. Langer dan 6 maanden
= Recessie.
Bbp = totale productie in een jaar en ook totale inkomen in een jaar.
Nominaal = verdient inkomen in euro
Reëel: Rekening gehouden met inflatie (koopkracht)
Vermogensmarkt is het geheel van de vraag naar en het aanbod van vermogen.
Hier komt de rente tot stand.
Het niet-besteden van inkomen = sparen: gedwongen of vrijwillig.
Gedwongen: verplichte pensioenpremie
Vrijwillig: spaarrekening of beleggen. Beleggen = geld verdienen met sparen beleggen in
aandelen en obligaties.
Belegger biedt vermogen aan op vermogensmarkt.
Spaarquote: deel van het inkomen dat wordt gespaard. – toename- verklaring:
Groei van de welvaart & vergrijzing (pensioenfonds).
Pensioenvoorzieningen georganiseerd via:
Omslagstelsel: mensen die werken betalen het pensioen van de ouderen.
of
kapitaaldekkingsstelsel: Werknemer spaart zelf voor eigen pensioen later.
Vermogensmarkt:
Geldmarkt: kortlopend krediet met looptijd max 2 jaar.
Kapitaalmarkt: markten van onroerend goed (huizen, grond) & hypotheken, obligaties en
aandelen. minimaal 2 jaar.
Qa: marktpartijen met een geldoverschot (sparen)
Qv: marktpartijen met een geldtekort (lenen)
Een vennootschap kan winst uitkeren: Dividend. aandeelhouder heeft winst deel
Obligatie: langlopende schuldbekentenis van een langlopende lening.
Positiever tijdsvoorkeur: belegger wil nu zijn beloning. (Niet meer sparen.)
2 risico’s rente: (hoger met tijd)
- Wanbetaling/debiteurenrisico (geldgever ontvangt geen rente/aflossing.)
- Inflatierisico (rentes die geldgever ontvangt, verliest deel koopkracht.)
Looptijd: hoe hoger looptijd, hoe hoger het debiteurenrisico.
Prijsverandering woningmarkt vooral door: de vraag.
Rendement van een belegging: opbrengsten in procent van het belegde bedrag.
Mensen die geld niet op de juiste waarde schatten: geldillusie. (door inflatie)
Hypothecaire leningen: aflossingen per maand voor huis + rente.
Vraag huizen verwachte prijsontwikkeling. (Vragers handelen naar verwachting)
Selffulfilling prophecy: een voorspelling die uitkomt omdat mensen ernaar gedragen.
Mogelijk ontstaan zeepbel prijzen drukken niet langer werkelijke waarde uit.
, Hypotheek gelijk aan waarde van het huis 100% hypotheek.
Als waarde huis stijgt (waarde hoger dan hypotheek) Overwaarde: hypotheek kan stijgen.
Hypotheek hoger dan waarde van het huis Onderwaterhypotheek.
(Beurs)koers: prijs op de beurs op een bepaald moment.
Koersen reageren op winstverwachtingen.
Rendement het totaal van de opbrengsten in procenten van het belegde bedrag.
Risico-aversie bij aandelen en obligaties:
Risico bij aandelen hoog. vennootschap niet verplicht dividend uit te keren.
Obligatiehouders geen risico recht op rente.
Staatsobligaties = lager risico dan bedrijfsobligaties. (Maar niet 0% kans).
Hoe hoger het risico, hoe hoger het rendement.
Aandelenkoers: Waarde die je betaald voor aanschaffen aandeel van bedrijf.
Als de koers/winst verhouding te hoog wordt, is er sprake van een zeepbel.
Hefboomwerking: met geleend geld beleggen (bij lage rente). extra inkomsten =
hefboomeffect
beleggen met geleend geld kent grote risico’s.
Rendement hoger dan de rente over leningen positief hefboomeffect.
Rente stijgt of rendement daalt & rente hoger dan rendement negatief hefboomeffect.
Lage rente: voor bedrijver goedkoper om te lenen. Ze profiteren ervan. Risico schulden!
Leningen verslechtert solvabiliteit:
Solvabiliteit = mate waarin een onderneming in staat is haar schulden terug te betalen.
= Eigen vermogen/ Totale vermogen.
Liquiditeit = de mate waarin een bedrijf de kortlopende verplichtingen kan nakomen. (bank)
Kredietverlening: banken verlenen krediet zonder een toename van het eigen vermogen.
klant mag over een tegoed beschikken: rekening-couranttegoed.
Centrale bank! nationale instelling die regels kan opleggen aan financiële instellingen.
Toezicht op banken:
- Garantieregeling: (overheid garandeert banktegoeden)
- Liquiditeitstoezicht (Directie verplichtingen kunnen voldoen)
- Solvabiliteitstoezicht (Voldoende eigen vermogen t.o.v. schulden)
- Toezicht op het risicomanagement (Tegen hogere risico’s, hoger eigen vermogen)
- Toezicht op de beloningsstructuur (Variabele beloning niet groter dan vaste beloning)
Autoriteit financiële markten toezicht op sparen, beleggen, verzekeren & lenen.
Productiecapaciteit: trend
Feitelijke groei (bepaald door bestedingen) = hoger of lager dan de trend. Conjunctuur.