Anatomie en Fysiologie
Hoofdstuk 3: Cellen: Kern, DNA, eiwitsynthese,
levenscyclus Pagina 93 – 101
3.6.1
Celkern = Het besturingscentrum voor cel activiteiten. Meestal de grootste en
meest opvallende structuur in een cel.
- Bepaalt structuur van de cel;
- Bepaalt de functies die de cel kan verrichten; eiwitsynthese bepaling.
DNA in de celkern: bevat de instructies voor de eiwitsynthese.
Kernmembraan = Omgeeft de kern en vormt de scheiding tussen de vloeibare
inhoud, het kernplasma (nucleoplasma; = ionen, enzymen, nucleotiden van RNA
en DNA, eiwitten en kleine hoeveelheden RNA en DNA) en het cytosol.
Poriën in de kernmembraan = Hier vind je de communicatie tussen de kern
en het cytosol plaats. Laten ionen en kleine moleculen door en het transport van
eiwitten en RNA wordt gereguleerd.
Kernlichaampjes = Organellen waar ribosomaal RNA wordt gesynthetiseerd en
waar de subeenheden van de ribosomen tot functionele ribosomen worden
opgebouwd.
Histonen = Specifieke eiwitten die samen met het DNA in de celkern het
chromatine vormen.
Chromatine = Een netwerk van fijne filamenten, losjes opgerold DNA (bij cellen
die zich niet delen).
3.6.2
Elk eiwitmolecuul bestaat uit een unieke volgorde van aminozuren.
Genetische code = Beschrijft hoe mRNA wordt gelezen om een eiwit te vormen.
Tripletcode = Genetische code; één aminozuur bestaat uit drie basen.
DNA molecuul = Een paar DNA-strengen, waterstof bruggen en
complementaire stikstofhoudende basen.
Gen = Functionele eenheid van erfelijkheid.
Promotor/regulerend segment = De signalen aan het begin van elk gen.
“Lees mij”; “Lees mij niet”.
Terminator = Stopsignaal.
!) De kern bevat de genetische instructies die nodig zijn om de eiwitten te
synthetiseren, die bepalend zijn voor de structuur en functie van de cel. Deze
, informatie ligt opgeslagen in de chromosomen die uit DNA en verschillende
eiwitten bestaan; de eiwitten zijn betrokken bij het reguleren en ontsluiten van
de erfelijke informatie.
3.7
Histonen = Verhinderen dat genen geactiveerd worden eiwitsynthese tegen
gaan.
Eiwitsynthese:
- Transcriptie = Productie van RNA aan de hand van een enkele streng DNA.
> In de celkern.
- Translatie = Vorming van een eiwit door ribosomen.
> In het cytoplasma.
3.7.1
1. Eiwitsynthese vindt plaats in de ribosomen.
2. De genen liggen opgesloten in de celkern.
Deze afstand wordt overbrugt door een enkele streng RNA; Messenger RNA
(mRNA).
Transcriptie = Het proces waarbij mRNA wordt gevormd.
= Overschrijven/Kopiëren. mRNA is een kopie van de informatie die in het
gen besloten ligt.
RNA-polymerase = Bevordert de synthese van een mRNA-streng, waarbij
nucleotiden worden gebruikt die complementair zijn aan die in het gen.
> Bindt aan het startsignaal > Transcriptie begint.
- Altijd Uracil in plaats van thymine (= RNA).
Codon = Een reeks van drie stikstofhoudende basen. Langs de nieuwe mRNA-
streng is het complementair aan het corresponderende triplet uit het gen.
Intronen = Gebieden die verwijderd kunnen worden.
Exonen = De overblijvende segmenten die zich verbinden.
3.7.2
Translatie = De synthese van een eiwit waarbij gebruik wordt gemaakt van de
informatie in de opeenvolgende codons langs de mRNA-streng.
> De volgorde van de codons bepaalt de aminozuurvolgorde in het eiwit.
Transfer RNA (tRNA) = Moleculen die aminozuren aanvoeren die door het
ribosoom worden gebruikt om een eiwit te vormen.
Anticodon = Een complementair triplet van stikstofhoudende basen dat elk
tRNA-molecuul bevat, en zich bindt aan een specifiek codon op het mRNA.
Het translatieproces =
1. Startcodon van de mRNA-streng wanneer het mRNA zich bindt aan de kleine
Hoofdstuk 3: Cellen: Kern, DNA, eiwitsynthese,
levenscyclus Pagina 93 – 101
3.6.1
Celkern = Het besturingscentrum voor cel activiteiten. Meestal de grootste en
meest opvallende structuur in een cel.
- Bepaalt structuur van de cel;
- Bepaalt de functies die de cel kan verrichten; eiwitsynthese bepaling.
DNA in de celkern: bevat de instructies voor de eiwitsynthese.
Kernmembraan = Omgeeft de kern en vormt de scheiding tussen de vloeibare
inhoud, het kernplasma (nucleoplasma; = ionen, enzymen, nucleotiden van RNA
en DNA, eiwitten en kleine hoeveelheden RNA en DNA) en het cytosol.
Poriën in de kernmembraan = Hier vind je de communicatie tussen de kern
en het cytosol plaats. Laten ionen en kleine moleculen door en het transport van
eiwitten en RNA wordt gereguleerd.
Kernlichaampjes = Organellen waar ribosomaal RNA wordt gesynthetiseerd en
waar de subeenheden van de ribosomen tot functionele ribosomen worden
opgebouwd.
Histonen = Specifieke eiwitten die samen met het DNA in de celkern het
chromatine vormen.
Chromatine = Een netwerk van fijne filamenten, losjes opgerold DNA (bij cellen
die zich niet delen).
3.6.2
Elk eiwitmolecuul bestaat uit een unieke volgorde van aminozuren.
Genetische code = Beschrijft hoe mRNA wordt gelezen om een eiwit te vormen.
Tripletcode = Genetische code; één aminozuur bestaat uit drie basen.
DNA molecuul = Een paar DNA-strengen, waterstof bruggen en
complementaire stikstofhoudende basen.
Gen = Functionele eenheid van erfelijkheid.
Promotor/regulerend segment = De signalen aan het begin van elk gen.
“Lees mij”; “Lees mij niet”.
Terminator = Stopsignaal.
!) De kern bevat de genetische instructies die nodig zijn om de eiwitten te
synthetiseren, die bepalend zijn voor de structuur en functie van de cel. Deze
, informatie ligt opgeslagen in de chromosomen die uit DNA en verschillende
eiwitten bestaan; de eiwitten zijn betrokken bij het reguleren en ontsluiten van
de erfelijke informatie.
3.7
Histonen = Verhinderen dat genen geactiveerd worden eiwitsynthese tegen
gaan.
Eiwitsynthese:
- Transcriptie = Productie van RNA aan de hand van een enkele streng DNA.
> In de celkern.
- Translatie = Vorming van een eiwit door ribosomen.
> In het cytoplasma.
3.7.1
1. Eiwitsynthese vindt plaats in de ribosomen.
2. De genen liggen opgesloten in de celkern.
Deze afstand wordt overbrugt door een enkele streng RNA; Messenger RNA
(mRNA).
Transcriptie = Het proces waarbij mRNA wordt gevormd.
= Overschrijven/Kopiëren. mRNA is een kopie van de informatie die in het
gen besloten ligt.
RNA-polymerase = Bevordert de synthese van een mRNA-streng, waarbij
nucleotiden worden gebruikt die complementair zijn aan die in het gen.
> Bindt aan het startsignaal > Transcriptie begint.
- Altijd Uracil in plaats van thymine (= RNA).
Codon = Een reeks van drie stikstofhoudende basen. Langs de nieuwe mRNA-
streng is het complementair aan het corresponderende triplet uit het gen.
Intronen = Gebieden die verwijderd kunnen worden.
Exonen = De overblijvende segmenten die zich verbinden.
3.7.2
Translatie = De synthese van een eiwit waarbij gebruik wordt gemaakt van de
informatie in de opeenvolgende codons langs de mRNA-streng.
> De volgorde van de codons bepaalt de aminozuurvolgorde in het eiwit.
Transfer RNA (tRNA) = Moleculen die aminozuren aanvoeren die door het
ribosoom worden gebruikt om een eiwit te vormen.
Anticodon = Een complementair triplet van stikstofhoudende basen dat elk
tRNA-molecuul bevat, en zich bindt aan een specifiek codon op het mRNA.
Het translatieproces =
1. Startcodon van de mRNA-streng wanneer het mRNA zich bindt aan de kleine