ecologie
Joop’s Biologie-3 serie
4VWO
Joop de Steeg
, Hoofdstuk 5; ecologie
- Je kunt uitleggen dat de organisatieniveaus binnen de ecologie hun eigen emergente
eigenschappen hebben.
Bij ecologie wordt de wisselwerking tussen
organismen en hun omgeving bestudeerd. Ecologen
onderzoeken vooral DNA. DNA geeft veel informatie
over de organismen die in een bepaald gebied leven.
Een emergente eigenschap is een eigenschap die op
een bepaald organisatieniveau aanwezig is en er nog
niet was bij het vorige organisatieniveau. (populatie
-> voortplanten)
Een van de organisatieniveaus is een ecosysteem. Dit
kan erg groot of klein zijn, maar hieronder verstaan
we een natuurlijk begrensd gebied (niet heel
duidelijk een grens). Denk bijvoorbeeld aan een bos,
ergens stopt dit. In ieder ecosysteem zijn
kenmerkende biotische en abiotische factoren. Een
Afbeelding 21: de verschillende organisatieniveaus
emergente eigenschap van een ecosysteem is
energiestromen of relaties tussen populaties.
Het allergrootste organisatieniveau is de biosfeer. De biosfeer is het gedeelte van de aarde en de
atmosfeer dat door dieren wordt bewoond. Een emergente eigenschap is bijvoorbeeld de
samenstelling van de dampkring.
- Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
Biotische factoren zijn factoren afkomstig van levende natuur.
Denk aan bijvoorbeeld concurrentie of ziekteverwekkers. Deze
hebben invloed op de levende natuur, maar ook op de levenloze
natuur.
Abiotische factoren zijn factoren afkomstig van de levenloze
natuur. Op het land bijvoorbeeld het klimaat en de
bodemgesteldheid en in het water bijvoorbeeld zuurstofgehalte Afbeelding 22: biotische en abiotische factoren
en zoutgehalte.
- Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.
Bodemgesteldheid
- Zand heeft grote deeltjes, bevat veel lucht en kan water slecht vasthouden.
- Klei heeft kleine deeltjes, bevat weinig lucht en kan goed veel water vasthouden.
- Humus verbeterd de structuur van de bodem en gaat uitspoeling van mineralen naar diepere
bodemlagen tegen.
- Andere factoren zijn; de pH (zuurgraad), grondwaterstand en het gehalte aan mineralen
Licht
- Sommige planten groeien goed bij een hoge en andere juist bij een lage lichtintensiteit.
- Daglengte heeft invloed op de paring.
1
Biologie H5; ecologie Joop de Steeg – 4VWO