FYSIOLOGIE 1.1 – UITWERKING LEERDOELEN
Hoorcollege 1
Leerdoel 1: Je begrijpt hoe het onderdeel fysiologie is opgebouwd en wat je hiervoor moet
kennen en kunnen.
Anatomie = Hoe is het lichaam opgebouwd? Hoe ziet het eruit?
Fysiologie = Hoe werkt het? Wat is de functie?
Leerdoel 2: Je benoemt de verschillende niveaus waaruit het menselijk lichaam is
opgebouwd.
Het menselijk lichaam is opgebouwd uit:
Cel
o Basisbouwsteen en stofwisselingseenheid.
o Vorm afhankelijk van functie.
Weefsel
o Verzameling cellen met dezelfde bouw en functie.
o Inclusief tussencelstof (= afhankelijk van het soort weefsel)
Orgaan
o Geheel van weefsels met één of meerdere functies.
Orgaanstelsel
o Combinatie van organen die samenwerken.
Organisme
Leerdoel 3: Je legt uit wat de kenmerken (structuur en functie) van verschillende soorten
weefsels zijn.
1. Dekweefsels of epitheel
o Structuur: Aaneengesloten laag cellen, geen bloedvaten, geen tussencelstof.
o Functies:
Bescherming -> Dreigende beschadiging, aantasting chemische
stoffen, binnendringen van ziekteverwekkers en uitdroging.
Transport -> Stoffen vanuit omgeving, binnenin de organen komen.
Secretie -> Slijm als plakstofjes, glijmiddel, bescherming tegen
inwerking van enzymen en zuren en uitdroging.
2. Steunweefsels
o Structuur: Gespecialiseerde cellen omgeven door specifieke tussencelstof.
o Functie: Verbindend, steunend of verzorgend.
3. Spierweefsels
o Structuur: Lange spiervezels die kunnen samentrekken.
o Functie: Beweging.
4. Zenuwweefsel
o Structuur: Helft uit neuronen en voor de helft uit steuncellen.
, o Functie: Geleiden signalen
Leerdoel 4: Je benoemt de verschillende orgaanstelsels en hun functie en geeft hun plek in het
lichaam.
1. Circulatiestelsel
o Functie: Transporteren gassen, voedingsstoffen en afvalstoffen.
2. Spijsverteringsstelsel
o Functie: Systeem dat voedingsstoffen uit het uitwendige milieu opneemt en
geschikt maakt voor overdracht aan het bloed.
3. Urinewegstelsel
o Functie: Voert veel afvalstoffen, opgelost in water, naar het uitwendige milieu
af.
4. Ademhalingsstelsel
o Functie: Gaswisseling tussen het uitwendige en inwendige milieu.
5. Huid
o Functie: Beschermd tegen uitdroging, hitte, kou, mechanische krachten en
tegen de schadelijke inwerking van chemische stoffen.
6. Hormonale stelsel
o Functie: Regelt en stuurt allerlei processen in ons lichaam (o.a. bij
voortplanting en groei)
7. Zenuwstelsel
o Functies:
Ervoor zorgen dat organen in hun werking goed op elkaar afgestemd
zijn zodra het lichaam in actie komt (bijvoorbeeld fietsen, praten).
Regulatie en coördinatie van de werking van de vegetatieve stelsels
(bijvoorbeeld spijsvertering, ademhaling).
Het bewust kunnen reageren op wat er om je heen gebeurt, door
verwerking van de waarnemingen (bijvoorbeeld hard wegrennen bij
gevaar).
Coördinatie van de psychische functies (bijvoorbeeld herinneren, je
kunnen beheersen, fantaseren).
8. Sensorisch stelsel
o Functie: Zintuiglijke informatie doorgeven aan de hersenen en daar
verwerken.
9. Motorisch stelsel
o Functie: Stevigheid geven, organen beschermen en maakt beweging mogelijk.
10. Voortplantingsstelsel
o Functie: Regelt het maken van nakomelingen
http://www.meneerspoor.nl/uploads/1/7/4/7/17471559/
werkboek_biologie_1hv_201516_sp_nieuwe_layout_blok_1_werkbladen_1.5_orgaanstelsel
s.pdf
Hoorcollege 1
Leerdoel 1: Je begrijpt hoe het onderdeel fysiologie is opgebouwd en wat je hiervoor moet
kennen en kunnen.
Anatomie = Hoe is het lichaam opgebouwd? Hoe ziet het eruit?
Fysiologie = Hoe werkt het? Wat is de functie?
Leerdoel 2: Je benoemt de verschillende niveaus waaruit het menselijk lichaam is
opgebouwd.
Het menselijk lichaam is opgebouwd uit:
Cel
o Basisbouwsteen en stofwisselingseenheid.
o Vorm afhankelijk van functie.
Weefsel
o Verzameling cellen met dezelfde bouw en functie.
o Inclusief tussencelstof (= afhankelijk van het soort weefsel)
Orgaan
o Geheel van weefsels met één of meerdere functies.
Orgaanstelsel
o Combinatie van organen die samenwerken.
Organisme
Leerdoel 3: Je legt uit wat de kenmerken (structuur en functie) van verschillende soorten
weefsels zijn.
1. Dekweefsels of epitheel
o Structuur: Aaneengesloten laag cellen, geen bloedvaten, geen tussencelstof.
o Functies:
Bescherming -> Dreigende beschadiging, aantasting chemische
stoffen, binnendringen van ziekteverwekkers en uitdroging.
Transport -> Stoffen vanuit omgeving, binnenin de organen komen.
Secretie -> Slijm als plakstofjes, glijmiddel, bescherming tegen
inwerking van enzymen en zuren en uitdroging.
2. Steunweefsels
o Structuur: Gespecialiseerde cellen omgeven door specifieke tussencelstof.
o Functie: Verbindend, steunend of verzorgend.
3. Spierweefsels
o Structuur: Lange spiervezels die kunnen samentrekken.
o Functie: Beweging.
4. Zenuwweefsel
o Structuur: Helft uit neuronen en voor de helft uit steuncellen.
, o Functie: Geleiden signalen
Leerdoel 4: Je benoemt de verschillende orgaanstelsels en hun functie en geeft hun plek in het
lichaam.
1. Circulatiestelsel
o Functie: Transporteren gassen, voedingsstoffen en afvalstoffen.
2. Spijsverteringsstelsel
o Functie: Systeem dat voedingsstoffen uit het uitwendige milieu opneemt en
geschikt maakt voor overdracht aan het bloed.
3. Urinewegstelsel
o Functie: Voert veel afvalstoffen, opgelost in water, naar het uitwendige milieu
af.
4. Ademhalingsstelsel
o Functie: Gaswisseling tussen het uitwendige en inwendige milieu.
5. Huid
o Functie: Beschermd tegen uitdroging, hitte, kou, mechanische krachten en
tegen de schadelijke inwerking van chemische stoffen.
6. Hormonale stelsel
o Functie: Regelt en stuurt allerlei processen in ons lichaam (o.a. bij
voortplanting en groei)
7. Zenuwstelsel
o Functies:
Ervoor zorgen dat organen in hun werking goed op elkaar afgestemd
zijn zodra het lichaam in actie komt (bijvoorbeeld fietsen, praten).
Regulatie en coördinatie van de werking van de vegetatieve stelsels
(bijvoorbeeld spijsvertering, ademhaling).
Het bewust kunnen reageren op wat er om je heen gebeurt, door
verwerking van de waarnemingen (bijvoorbeeld hard wegrennen bij
gevaar).
Coördinatie van de psychische functies (bijvoorbeeld herinneren, je
kunnen beheersen, fantaseren).
8. Sensorisch stelsel
o Functie: Zintuiglijke informatie doorgeven aan de hersenen en daar
verwerken.
9. Motorisch stelsel
o Functie: Stevigheid geven, organen beschermen en maakt beweging mogelijk.
10. Voortplantingsstelsel
o Functie: Regelt het maken van nakomelingen
http://www.meneerspoor.nl/uploads/1/7/4/7/17471559/
werkboek_biologie_1hv_201516_sp_nieuwe_layout_blok_1_werkbladen_1.5_orgaanstelsel
s.pdf