3 Klimaatverandering in perspectief
Start
Opdracht 1 Elfstedentocht
a - veranderingen in stromingspatronen kunnen zorgen voor minder luchtstromen vanuit
noordoostelijke richting
- verhoging van de temperatuur in de winter, waardoor er minder ijsvorming/groei kan
plaatsvinden
b/c W1 Van invloed op de ijsgroei.
Factor Effect op ijsgroei Terugkoppeling
hogere luchtvochtigheid zal uitstraling belemmeren; dus warmer, negatief / positief
minder ijsgroei
meer bewolking zal uitstraling belemmeren; dus warmer, negatief / positief
minder ijsgroei
meer wind zal water meer mengen, waardoor het negatief / positief
minder snel bevriest
sneeuwbedekking werkt als een deken / isolerend, dus minder negatief / positief
ijsgroei
Opdracht 2 Housewarming
a klimaatverandering / global warming
b economie: de klimaatverandering heeft gevolgen voor het jachtgebied van de Inuit
natuur: het leefgebied wordt kleiner door de smeltende ijskap
Opdracht 3 Verschillende dimensies
a economie
b demografie en politiek
c politiek
d politiek en economie
e fysisch
Opdracht 4 Klimaatverandering in Nederland
a Eigen antwoord leerling, bijvoorbeeld:
De gemiddelde temperatuur zal de komende tachtig jaar stijgen met ongeveer 5 °C.
b Eigen antwoord leerling, bijvoorbeeld:
De neerslagintensiteit neemt toe met ongeveer 100 mm per jaar.
De neerslagvariabiliteit neemt toe.
c temperatuur: 3 tot 4 °C hoger dan in 1990
neerslag: 0 tot 50 mm neerslag per jaar meer dan in 1990
d Eigen antwoord leerling, bijvoorbeeld:
Het antwoord hangt samen met de gegeven antwoorden bij vraag 4a en 4b.
Voor zowel temperatuur als neerslag is een stijging te verwachten: in het
voorbeeldantwoord van vraag 4a en 4b is deze stijging iets te hoog ingeschat.
, 3.1 De geschiedenis herhaalt zich?
Opdracht 1 Temperatuur
a In 1939 was de afwijking van de wereldtemperatuur ten opzichte van de periode 1950 -
1980 0 °C.
b In 2014 was de afwijking van de wereldtemperatuur ten opzichte van 1950 - 1980 0,7 °C.
c Sinds 1978 is er geen negatieve afwijking ten opzichte van de periode 1950 - 1980
geweest.
Opdracht 2 Vulkanen
a De afwijking was + 0,1 °C.
b De bijdrage van de vulkaan was –0,55 °C.
c Eén natuurlijke factor gevraagd:
In die tijd zorgde El Niño voor een positieve opwarming.
Eén menselijke factor gevraagd:
Door meer CO2-uitstoot dan in de periode 1950 - 1980 warmt de aarde ook meer op. Het totaal
zorgde voor een lagere afwijking, maar niet negatief.
d Door de uitstoot van tonnen as en andere deeltjes die hoog in de lucht terechtkomen en
niet gelijk uitgeregend worden (oorzaak),
kan de zonnestraling minder goed het aardoppervlak bereiken, waardoor het afkoelt
(gevolg).
Opdracht 3 Broeikaseffect
a 1=B
2=E
3=D
4=A
5=C
6=G
7=F
b Door de extra broeikasgassen zal nog meer warmte teruggestraald worden naar het
aardoppervlak en daar omgezet worden in warmte. Daardoor wordt het warmer.
c CH4, CO2, N2O en waterdamp
Opdracht 4 Rekenen met broeikasgassen
a CO2 en CH4
b van 300 naar 400 (ppm) = 33,3% (1% = 3; 100 (= het verschil) : 3 = 33,3)
c van 900 naar 1.860 (ppb) = 106% (1% = 9; 960 (= het verschil) : 9 = 106%)
d Er zitten minder moleculen CH4 in de atmosfeer dan CO2. Dus in zijn totaliteit een minder
grote bijdrage aan het versterkte broeikaseffect.
Opdracht 5 Cartoons
a methaan: vee geeft veel methaanuitstoot door onder andere mest en winden
b Ontbossing leidt tot meer CO2 in de atmosfeer. Bomen nemen CO2 op. Als de mens door
ontbossing voor meer CO2 in de atmosfeer zorgt (ook een broeikasgas), vindt de koe dat zij ook
wel meer CH4 mag produceren.
c CO2: bomen halen CO2 uit de atmosfeer, nu is het gevaar van bedreiging van de soort dus
verdwenen.
Opdracht 6 Oorzaken