Ontwikkelingspsychologie: Les 3
1. Cognitieve ontwikkeling
1.1 Senso-motorische fase volgens Piaget
Dit is volgens Piaget het begin van de cognitieve ontwikkeling; de sensomotorische ontwikkeling.
Het probleem met de
subfases van Piaget is dat
ze te strikt zijn; in de realiteit
gaat het leren van
vaardigheden meer in
golven. En is ook enorm
gebaseerd op de interacties
tussen het kind en de
omgeving.
De 1ste subfase (m1):
simpele reflexe; dit is een manier voor het kind om op de meest basic manier te interageren met zijn
omgeving. Dit is het centrum van fysieke en cognitieve ontwikkeling.
De 2de subfase (m1-m4): de primaire circulaire reacties: Hier gaat het kind herhaalde bewegingen
beginnen maken met betrekking tot het eigen lichaam. Die bewegingen gebeuren de eerste keer
toevallig maar het gaat goed voelen voor het kind en die gaan dus herhaald worden (circulair).Primair
duidt op het feit dat de handelingen gericht zijn naar het individu zelf (het kind is vooral gericht op het
‘ik).
‘Ik pak iets vast en breng het naar mijn mond’
Hier zit een grote basis in voor later, bv voor eten.
De 3de subfase (m4-m8): de secundaire circulaire reacties: Deze handelingen gaan zich al herhalen
en ze zijn al meer gericht naar de omgeving. Een voorbeeld hiervan is vocalisaties; het kind ziet dat
als die geluid gaat maken het een interactie gaat uitlokken met zijn omgeving, hij gaat dit dus
herhalen.
De 4de subfase (m8-m12): De coördinatie van secundaire circulaire reacties
Het kind kan nu doen aan doelgericht gedrag (dit is een belangrijke stap) en het kan gebruik maken
van verschillende gedragingen in één situatie. BV: het kind kan in beperkte mate iets wegtrekken en
dan iets anders nemen (dit gebeurt nog niet bewust maar al wel gecoördineerd)
In deze fase ontwikkelt het kind ook objectpermanentie, dit wilt zeggen dat het kind het besef
ontwikkeld dat als het een bepaald voorwerp niet kan zien het voorwerp wel nog ergens bestaat.
1
,De 5de subfase ( m12-m18): tertiaire circulaire reacties
Hier zet het kind een nieuwe stap: het kind gaat veel doelbewuster zijn acties in de omgeving
manipuleren. BV:’als ik dit daar smijt gaat dit een bepaald geluid maken dat anders gaat zijn dan
mocht ik het daar smijten’. Het kind gaat zo ook beginnen met experimenteren.
De 6de subfase (m18-m24): Beginselen van gedachten
De mentale representatie wordt hier gevormd (= een beeld van iets kunnen blijven houden zelfs ook
al is het er niet meer). BV: de gezichtsuitdrukking nadoen van iemand dat niet meer in de kamer is (=
dit is uitgestelde imitatie)
De theorie van Piaget is een van de grootste theorieën over de ontwikkeling van het kind en is vooral
gebaseerd op observaties.
Je hebt twee soorten kritiek op deze theorie:
- Je hebt kritiek op de ‘fases’
- Je hebt kritiek op de timing van de vaardigheden (MEER INFO VRAGEN)
Zijn theorie heeft ook zwaktes:
- Is sterk geënt op motorische ontwikkeling; volgens hem wordt de cognitieve ontwikkeling
sterk bepaald door gedrag maar dit is fout want je hebt kinderen die die mogelijkheid niet
hebben die wel een normale cognitieve ontwikkeling doormaken
(MEER INFO)
- Zijn theorie is sterk gebaseerd op westerse kinderen; hij observeerde de kinderen waar hij
toegang tot had. Hij beschrijft hun ontwikkeling dus beter dan anderen want er is vaak een
verschil in timing in de ontwikkeling door die culturele invloed.
1.2 Informatieverwerking
Dit is een andere visie op de cognitieve ontwikkeling dat jonger is dan die van Piaget (deze theorie is
begonnen tijdens de opkomst van de computer).
Volgens deze theorie verloopt de ontwikkeling in drie fase:
1. Encoderen= Dit is het vastleggen van informatie
2. Herinneren= Dit is het opslaan van diezelfde informatie
3. Retrieval= Dit is het oprapen van die herinneringen
Het is mogelijk dat het in 1 van die fases verkeerd loop; zoals bv het niet kunnen opslaan van
informatie
Hier zien ze vooruitgang als iets kwantitatief →de informatie waarmee het kind leert
werken wordt steeds breder en zwaarder. De bestaande cognitieve vaardigheden worden
dus steeds sneller en beter.
De automatisatie van informatieprocessen is een geleidelijk proces dat eerst expliciete aandacht
nodig heeft maar na herhaling volgt de automatisering. Die processen worden dus steeds sneller en
beter want het gaat over kwantitatieve vooruitgang.
Dit gaat over elk aspect van het leven; bv: stappen of rekenen
Eerst leer je dit stap per stap en heeft het dus echt je expliciete aandacht nodig; het gaat dus
beginnen met de ‘kern’ en informatie en gaat daar dan verder op bouwen en na een tijdje is dat
geautomatiseerd.
2
,1.3 Geheugen
Er is bij de pasgeborenen al een kern van geheugen aanwezig; dit is het rudimentair geheugen. Dit
weten we omdat ze al een onderscheid kunnen maken tussen oude en nieuwe stimuli. Dit is dus de
basis, hierop gaan we uitbreiden.
Belangrijk experiment
Hebben kind van 2m geleerd dat ze het mobiel kunnen bewegen door daartegen te stampen met de
voet; ze hebben dit een aantal dagen later opnieuw gedaan maar er toen gebeurde er niks.Maar als
ze het kind stimuleerde door mobiel zelf te laten bewegen werd de herinnering weer geactiveerd. Het
geheugen kan dan wel opgeslagen worden maar het is soms moeilijk om alle drie fases te kunnen
tegelijk.
Bij een 6m kind; ging de periode tussenin over een aantal weken en niet meer een paar dagen. Het
was exact hetzelfde proces maar dan met een grotere tijd tussenin.
Hieruit kan je dus afleiden dat het geheugen duidelijk verbeterd met de leeftijd ( er is al een grote
vooruitgang tussen het geheugen van een kind van 2m en het geheugen van een kind van 6m)
We zien hier ook dat informatie vaak niet echt vergeten wordt en dat je een herinnering weer kan
activeren door een hint te geven aan het kind. Die herinneringen worden ook alsmaar sterker door
herhaling.
Geheugen verbetert dus met de tijd;hoe langer, hoe meer informatie je kan opslaan. Je merkt dus een
kwantitatief verschil op.
Pas rond tussen de 18de en de 24ste maand worden de eerste herinneringen gevormd,
ervoor heb je te maken met infantiele amnesie. Taal speelt hier een grote rol in: want we
gebruiken deze om onze herinneringen te vormen. Het ontwikkelen van het ‘ik’ speelt
hier ook een rol in: hiervoor is de grens tussen jou en de wereld er nog niet → moeilijk om
dan al herinneringen te hebben.
1.4 Intelligentie
Het Intelligentiequotiënt (IQ) is de gemeten intelligentie maar toch is hier geen vaststaande definitie
van want ‘wat moet er gemeten worden?’ ‘En hoe?’. Er zijn wel verschillende tests beschikbaar die
daar een poging tot doen.
Bij volwassenen kan je kijken naar hun verbale vaardigheden, naar hun werking geheugen, naar hun
perceptuele vaardigheden en naar hun verwerkingssnelheid om hun intelligentie te bekijken.
Als je kijkt naar de intelligentie bij peuters ga je een ander doel hebben met een andere aanpak. Hier
is het doel vooral het opsporen van ontwikkelingsachterstand, want deze kunnen het signaal geven
dat er eventueel iets aan de hand is. Die achterstand is niet per se problematisch of gelinkt met het
later functioneren.
Ook de aanpak gaat verschillen, je moet hier goed over nadenken aangezien die peuters beperkte
vaardigheden hebben in tegenstelling tot volwassenen.
Je hebt hier ook verschillende tests beschikbaar zoals de Bayley Scales of Infant Development. Ze
gaan hier vooral kijken naar de ontwikkelingsschalen.
3
, Er zijn dus veel verschillende visies op wat intelligentie is; en elke test gaat naar andere aspecten
kijken. Intelligentie is dus heel subjectief.
1.5 Taal
De basis van taal bestaat uit drie concepten:
1. Fonologie: de basisklanken (bv: ‘e’ in temmen)
2. Morfeem: de woorddelen (bv: ‘en’ in boeken)
3. Semantiek: dit zijn de algemene regels van taalbegrip (bv: antwoorden op vragen)
In de taalontwikkeling van het kind is er een groot onderscheid tussen het begrijpen van taal (dit is
makkelijker voor kinderen) en productie (het vormen van taal en het maken van geluiden). Dit is
logisch want productie is veel complexer.
Het kind leert ongeveer 22 woorden de maand te begrijpen en maar 9 woorden per maand te
produceren. Er wordt ook nog veel fouten gemaakt in de uitspraak want deze wordt niet expliciet
aangeleerd.
De eerste communicatie van het kind begint zo goed als onmiddellijk (maar communicatie is een
breed begrip). Het gaat dan eerst vooral om prelinguïstische communicatie (= het maken van
geluiden, armbewegingen, gezichtsuitdrukkingen, etc..) Dit is dus de eerste vorm van interageren en
communiceren maar dan zonder woorden.
Brabbelen komt er dan na; dit is de opstap naar het ‘deftig’ praten. Dit is heel interactie
gericht en begint rond de 2-3 maand. Dit komt zelfs voor bij dove kinderen(→er kan
gebrabbel zijn in de vorm van gebarentaal).
Gebrabbel wordt ook enorm beïnvloed door je moedertaal; kinderen vanaf 6 maand kunnen tussen
gebrabbel van verschillende talen het onderscheid maken van hun eigen taal. In het gebrabbel zit dus
al een basis van een specifieke taal.
De eerste woorden van het kind komen meestal rond de 9 en 14 maanden (hier zit een brede range is
want je moet kijken naar de stimulatie vd omgeving en naar de moeilijkheid van de taal). De 1ste
woorden zijn vaak voornaamwoorden.
Het is ook niet altijd duidelijk of het 1ste woord al is geweest, want vanaf wanneer is een woord een
woord? En wanneer is het niet meer gebrabbel?
Het kind maakt ook gebruik van holofrase: dit is wanneer het kind één woord zegt dat voor de hele zin
staat ( dus een één woord zin).
4
1. Cognitieve ontwikkeling
1.1 Senso-motorische fase volgens Piaget
Dit is volgens Piaget het begin van de cognitieve ontwikkeling; de sensomotorische ontwikkeling.
Het probleem met de
subfases van Piaget is dat
ze te strikt zijn; in de realiteit
gaat het leren van
vaardigheden meer in
golven. En is ook enorm
gebaseerd op de interacties
tussen het kind en de
omgeving.
De 1ste subfase (m1):
simpele reflexe; dit is een manier voor het kind om op de meest basic manier te interageren met zijn
omgeving. Dit is het centrum van fysieke en cognitieve ontwikkeling.
De 2de subfase (m1-m4): de primaire circulaire reacties: Hier gaat het kind herhaalde bewegingen
beginnen maken met betrekking tot het eigen lichaam. Die bewegingen gebeuren de eerste keer
toevallig maar het gaat goed voelen voor het kind en die gaan dus herhaald worden (circulair).Primair
duidt op het feit dat de handelingen gericht zijn naar het individu zelf (het kind is vooral gericht op het
‘ik).
‘Ik pak iets vast en breng het naar mijn mond’
Hier zit een grote basis in voor later, bv voor eten.
De 3de subfase (m4-m8): de secundaire circulaire reacties: Deze handelingen gaan zich al herhalen
en ze zijn al meer gericht naar de omgeving. Een voorbeeld hiervan is vocalisaties; het kind ziet dat
als die geluid gaat maken het een interactie gaat uitlokken met zijn omgeving, hij gaat dit dus
herhalen.
De 4de subfase (m8-m12): De coördinatie van secundaire circulaire reacties
Het kind kan nu doen aan doelgericht gedrag (dit is een belangrijke stap) en het kan gebruik maken
van verschillende gedragingen in één situatie. BV: het kind kan in beperkte mate iets wegtrekken en
dan iets anders nemen (dit gebeurt nog niet bewust maar al wel gecoördineerd)
In deze fase ontwikkelt het kind ook objectpermanentie, dit wilt zeggen dat het kind het besef
ontwikkeld dat als het een bepaald voorwerp niet kan zien het voorwerp wel nog ergens bestaat.
1
,De 5de subfase ( m12-m18): tertiaire circulaire reacties
Hier zet het kind een nieuwe stap: het kind gaat veel doelbewuster zijn acties in de omgeving
manipuleren. BV:’als ik dit daar smijt gaat dit een bepaald geluid maken dat anders gaat zijn dan
mocht ik het daar smijten’. Het kind gaat zo ook beginnen met experimenteren.
De 6de subfase (m18-m24): Beginselen van gedachten
De mentale representatie wordt hier gevormd (= een beeld van iets kunnen blijven houden zelfs ook
al is het er niet meer). BV: de gezichtsuitdrukking nadoen van iemand dat niet meer in de kamer is (=
dit is uitgestelde imitatie)
De theorie van Piaget is een van de grootste theorieën over de ontwikkeling van het kind en is vooral
gebaseerd op observaties.
Je hebt twee soorten kritiek op deze theorie:
- Je hebt kritiek op de ‘fases’
- Je hebt kritiek op de timing van de vaardigheden (MEER INFO VRAGEN)
Zijn theorie heeft ook zwaktes:
- Is sterk geënt op motorische ontwikkeling; volgens hem wordt de cognitieve ontwikkeling
sterk bepaald door gedrag maar dit is fout want je hebt kinderen die die mogelijkheid niet
hebben die wel een normale cognitieve ontwikkeling doormaken
(MEER INFO)
- Zijn theorie is sterk gebaseerd op westerse kinderen; hij observeerde de kinderen waar hij
toegang tot had. Hij beschrijft hun ontwikkeling dus beter dan anderen want er is vaak een
verschil in timing in de ontwikkeling door die culturele invloed.
1.2 Informatieverwerking
Dit is een andere visie op de cognitieve ontwikkeling dat jonger is dan die van Piaget (deze theorie is
begonnen tijdens de opkomst van de computer).
Volgens deze theorie verloopt de ontwikkeling in drie fase:
1. Encoderen= Dit is het vastleggen van informatie
2. Herinneren= Dit is het opslaan van diezelfde informatie
3. Retrieval= Dit is het oprapen van die herinneringen
Het is mogelijk dat het in 1 van die fases verkeerd loop; zoals bv het niet kunnen opslaan van
informatie
Hier zien ze vooruitgang als iets kwantitatief →de informatie waarmee het kind leert
werken wordt steeds breder en zwaarder. De bestaande cognitieve vaardigheden worden
dus steeds sneller en beter.
De automatisatie van informatieprocessen is een geleidelijk proces dat eerst expliciete aandacht
nodig heeft maar na herhaling volgt de automatisering. Die processen worden dus steeds sneller en
beter want het gaat over kwantitatieve vooruitgang.
Dit gaat over elk aspect van het leven; bv: stappen of rekenen
Eerst leer je dit stap per stap en heeft het dus echt je expliciete aandacht nodig; het gaat dus
beginnen met de ‘kern’ en informatie en gaat daar dan verder op bouwen en na een tijdje is dat
geautomatiseerd.
2
,1.3 Geheugen
Er is bij de pasgeborenen al een kern van geheugen aanwezig; dit is het rudimentair geheugen. Dit
weten we omdat ze al een onderscheid kunnen maken tussen oude en nieuwe stimuli. Dit is dus de
basis, hierop gaan we uitbreiden.
Belangrijk experiment
Hebben kind van 2m geleerd dat ze het mobiel kunnen bewegen door daartegen te stampen met de
voet; ze hebben dit een aantal dagen later opnieuw gedaan maar er toen gebeurde er niks.Maar als
ze het kind stimuleerde door mobiel zelf te laten bewegen werd de herinnering weer geactiveerd. Het
geheugen kan dan wel opgeslagen worden maar het is soms moeilijk om alle drie fases te kunnen
tegelijk.
Bij een 6m kind; ging de periode tussenin over een aantal weken en niet meer een paar dagen. Het
was exact hetzelfde proces maar dan met een grotere tijd tussenin.
Hieruit kan je dus afleiden dat het geheugen duidelijk verbeterd met de leeftijd ( er is al een grote
vooruitgang tussen het geheugen van een kind van 2m en het geheugen van een kind van 6m)
We zien hier ook dat informatie vaak niet echt vergeten wordt en dat je een herinnering weer kan
activeren door een hint te geven aan het kind. Die herinneringen worden ook alsmaar sterker door
herhaling.
Geheugen verbetert dus met de tijd;hoe langer, hoe meer informatie je kan opslaan. Je merkt dus een
kwantitatief verschil op.
Pas rond tussen de 18de en de 24ste maand worden de eerste herinneringen gevormd,
ervoor heb je te maken met infantiele amnesie. Taal speelt hier een grote rol in: want we
gebruiken deze om onze herinneringen te vormen. Het ontwikkelen van het ‘ik’ speelt
hier ook een rol in: hiervoor is de grens tussen jou en de wereld er nog niet → moeilijk om
dan al herinneringen te hebben.
1.4 Intelligentie
Het Intelligentiequotiënt (IQ) is de gemeten intelligentie maar toch is hier geen vaststaande definitie
van want ‘wat moet er gemeten worden?’ ‘En hoe?’. Er zijn wel verschillende tests beschikbaar die
daar een poging tot doen.
Bij volwassenen kan je kijken naar hun verbale vaardigheden, naar hun werking geheugen, naar hun
perceptuele vaardigheden en naar hun verwerkingssnelheid om hun intelligentie te bekijken.
Als je kijkt naar de intelligentie bij peuters ga je een ander doel hebben met een andere aanpak. Hier
is het doel vooral het opsporen van ontwikkelingsachterstand, want deze kunnen het signaal geven
dat er eventueel iets aan de hand is. Die achterstand is niet per se problematisch of gelinkt met het
later functioneren.
Ook de aanpak gaat verschillen, je moet hier goed over nadenken aangezien die peuters beperkte
vaardigheden hebben in tegenstelling tot volwassenen.
Je hebt hier ook verschillende tests beschikbaar zoals de Bayley Scales of Infant Development. Ze
gaan hier vooral kijken naar de ontwikkelingsschalen.
3
, Er zijn dus veel verschillende visies op wat intelligentie is; en elke test gaat naar andere aspecten
kijken. Intelligentie is dus heel subjectief.
1.5 Taal
De basis van taal bestaat uit drie concepten:
1. Fonologie: de basisklanken (bv: ‘e’ in temmen)
2. Morfeem: de woorddelen (bv: ‘en’ in boeken)
3. Semantiek: dit zijn de algemene regels van taalbegrip (bv: antwoorden op vragen)
In de taalontwikkeling van het kind is er een groot onderscheid tussen het begrijpen van taal (dit is
makkelijker voor kinderen) en productie (het vormen van taal en het maken van geluiden). Dit is
logisch want productie is veel complexer.
Het kind leert ongeveer 22 woorden de maand te begrijpen en maar 9 woorden per maand te
produceren. Er wordt ook nog veel fouten gemaakt in de uitspraak want deze wordt niet expliciet
aangeleerd.
De eerste communicatie van het kind begint zo goed als onmiddellijk (maar communicatie is een
breed begrip). Het gaat dan eerst vooral om prelinguïstische communicatie (= het maken van
geluiden, armbewegingen, gezichtsuitdrukkingen, etc..) Dit is dus de eerste vorm van interageren en
communiceren maar dan zonder woorden.
Brabbelen komt er dan na; dit is de opstap naar het ‘deftig’ praten. Dit is heel interactie
gericht en begint rond de 2-3 maand. Dit komt zelfs voor bij dove kinderen(→er kan
gebrabbel zijn in de vorm van gebarentaal).
Gebrabbel wordt ook enorm beïnvloed door je moedertaal; kinderen vanaf 6 maand kunnen tussen
gebrabbel van verschillende talen het onderscheid maken van hun eigen taal. In het gebrabbel zit dus
al een basis van een specifieke taal.
De eerste woorden van het kind komen meestal rond de 9 en 14 maanden (hier zit een brede range is
want je moet kijken naar de stimulatie vd omgeving en naar de moeilijkheid van de taal). De 1ste
woorden zijn vaak voornaamwoorden.
Het is ook niet altijd duidelijk of het 1ste woord al is geweest, want vanaf wanneer is een woord een
woord? En wanneer is het niet meer gebrabbel?
Het kind maakt ook gebruik van holofrase: dit is wanneer het kind één woord zegt dat voor de hele zin
staat ( dus een één woord zin).
4