1
Angststoornis
Toestand buitensporigheid (niet in verhouding tot werkelijkheid) + gevoelens van vrees,
onzekerheid en angst
Angst: adaptieve emotie noodzakelijk (voorbereiding bedreiging/uitdaging verhogen
arousal
Angst binnen angststoornis =
o Buitenproportioneel
o Constant in toestand spanning
o Enorm lijden normaal functioneren
Prevalentie: 30-40%
Kenmerken angststoornis
Fysiologische
o Spierspanning
o Droge mond
o Zweten
o Hartslag
Cognitieve biases
o Selectieve aandacht voor negatieve info
Dysfunctionele oncontroleerbaarheid gedachten/gedrag
Specifieke gebeurtenissen in kindertijd (niet noodzakelijk)
Comorbiditeit
Sociale angststoornis
Angst voor sociale situaties (mogelijke kritische beoordeling)
DSM-5
o Duidelijke angst voor sociale situaties met blootstelling mogelijke kritische beoordeling
door andere
o Vrees gedrag/angstverschijnselen vertoont dat andere negatief oordelen
o Bijna altijd angst
o Vermijden
o Buiten proportie tiv werkelijke situatie
o Persisterend + 6 maanden aanwezig
o Veroorzaakt lijdensdruk + beperkingen functioneren
o Angst niet toegeschreven aan fysiologische effecten (drugs)
Prevalentie: 4-13% (vrouw, tieners, laagste hervalpercentage)
Etiologie
o Genetische factoren
Tweelingonderzoek
Erfelijkheid 30-50%
o Familiale en ontwikkelingsfactoren
Moeder
Sociale inhibitie in kindertijd
Vroege ouder-kind interacties
Gedraginhibitie: karaktereigenschap, terughoudend zijn
o Cognitieve factoren
Bias: infoverwerking + interpretatie + aandacht (verhoogd zelfbewustzijn)
o Behandeling
Cognitieve gedragstherapie
Exposure + herstructureren negatieve interpretaties (niet-helpend -> helpend
denkpatroon)
, 2
Fobieën
Definitie: buitensporige, voortdurende angst getriggerd door een specifieke situatie/object
Vermijdingsgedrag
Door dysfunctionele angstige overtuigingen houden angst in stand
Prevalentie 20% (2x vrouw)
DSM-5
o Duidelijke angst voor specifiek object/situatie
o Bijna altijd onmiddellijke angst
o Bewust vermijden OF verdragen met intenste angst
o Buiten proportie tov werkelijk gevaar
o Persisterend + langer dan 6 maanden aanwezig
o Veroorzaakt lijdensdruk + beperkingen functioneren
Subgroepen
o Dier
o Natuurlijke omgeving
o Bloed – injectie – verwondingen
o Situationeel
o Overige
Etiologie
o Psychoanalytische benadering
Door onderdrukte ID (behoeften) impulsen : onbewust
o Klassieke conditionering
Angstgeneralisatie: bang alle honden ipv ras gebeten
Geen link met specifieke traumatische gebeurtenis (slang/spin)
Niet iedereen met traumatische gebeurtenis ontwikkelt fobie
Geen verklaring voor incubatie (angst steeds groter worden)
o Biologische benadering
Biological perparadness: natuurlijke selectie: biologische predispositie
(voorouders)
Non-associative fear acquisition model: vroege ervaringen in ontwikkelingsstadia
Rol amygdala: opslaan herinneringen geassocieerd met emotie, hoe meer angst,
grotere activatie
o Walging: geen bang, maar haren omhoog staan
Behandeling
o Exposure therapie (inhibitorisch leermodel)
Belang inperken vermijdingsgedrag, achterliggende betekenis, eerst trauma
verwerken
o Cognitieve technieken
, 3
Paniekstoornis en agorafobie
DSM-5 paniekaanval (prevalentie: 1,5 – 3%)
o Recidiverende onverwachte paniekaanvallen (plotselinge golf intense angst, piek met minstens
4 symptomen
Hartkloppingen + Pijn op borst
Zweten
Trillen
Ademnood + Gevoel flauwvallen
Misselijkheid
o Aanval gevolgd door minstens 1 maand
Bezorgdheid over nieuwe paniekaanval
Maladaptieve gedragsverandering (vermijden)
o Niet kunnen toeschrijven aan fysiologische effecten
DSM-5 agorafobie (prevalentie: 0,4 – 3%)
o Duidelijke angst voor minstens 2 situaties
Gebruik van vervoer (auto, trein, vliegtuig, …)
Open ruimte
Afgesloten ruimte
Menigte – in rij staan
Alleen buitenshuis zijn
o Vrees vanwege gedachten ontsnappen moeilijk is tijdens paniekaanval/ gênante symptomen
o Agorafobische situatie roept bijna altijd angst op
o Bewust vermijden of met aanwezigheid van begeleidende persoon
o Angst is buiten proportie
o Persisterend + langer dan 6 maanden aanwezig
o Veroorzaakt lijdensdruk + beperkingen functioneren
Etiologie
o Biologische theorieën
Hyperventilatie
Overmatige alveolaire ventilatie -> meer CO2 uitademen dan wordt aangemaakt
-> CO2 daalt in bloed -> lichamelijke gewaarwording (paniekaanval)
Evidentie: mensen nog nooit paniekaanval = niet kunnen opwekken
o Psychologische theorieen
Klassieke conditionering
Sensitiviteit voor angst
overtuiging symptomen schadelijk zijn
catastrofale misinterpretaties
cognitieve bias: vicieuze cirkel (hypervigilantie)
rol veiligheidsgedrag
instandhouder angst en dysfunctionele catastrofale overtuigingen
o meenemen medicatie, houvast zoeken, aan uitgang zitten,…
behandeling
o medicamenteuze therapie: geen voorkeur (antidepressiva + anxiolytica)
o cognitieve gedragstherapie
interoceptieve exposure: blootstelling lichamelijke sensatie zoals in paniekaanval
cognitieve techniek: vicieuze cirkel doorbreken (niet-helpend -> helpend denkpatroon)
o doel ≠ geen angst meer hebben (adaptief, iedereen wel eens angstig)
o doel = op gezonde manier omgaan + preventief werken
Angststoornis
Toestand buitensporigheid (niet in verhouding tot werkelijkheid) + gevoelens van vrees,
onzekerheid en angst
Angst: adaptieve emotie noodzakelijk (voorbereiding bedreiging/uitdaging verhogen
arousal
Angst binnen angststoornis =
o Buitenproportioneel
o Constant in toestand spanning
o Enorm lijden normaal functioneren
Prevalentie: 30-40%
Kenmerken angststoornis
Fysiologische
o Spierspanning
o Droge mond
o Zweten
o Hartslag
Cognitieve biases
o Selectieve aandacht voor negatieve info
Dysfunctionele oncontroleerbaarheid gedachten/gedrag
Specifieke gebeurtenissen in kindertijd (niet noodzakelijk)
Comorbiditeit
Sociale angststoornis
Angst voor sociale situaties (mogelijke kritische beoordeling)
DSM-5
o Duidelijke angst voor sociale situaties met blootstelling mogelijke kritische beoordeling
door andere
o Vrees gedrag/angstverschijnselen vertoont dat andere negatief oordelen
o Bijna altijd angst
o Vermijden
o Buiten proportie tiv werkelijke situatie
o Persisterend + 6 maanden aanwezig
o Veroorzaakt lijdensdruk + beperkingen functioneren
o Angst niet toegeschreven aan fysiologische effecten (drugs)
Prevalentie: 4-13% (vrouw, tieners, laagste hervalpercentage)
Etiologie
o Genetische factoren
Tweelingonderzoek
Erfelijkheid 30-50%
o Familiale en ontwikkelingsfactoren
Moeder
Sociale inhibitie in kindertijd
Vroege ouder-kind interacties
Gedraginhibitie: karaktereigenschap, terughoudend zijn
o Cognitieve factoren
Bias: infoverwerking + interpretatie + aandacht (verhoogd zelfbewustzijn)
o Behandeling
Cognitieve gedragstherapie
Exposure + herstructureren negatieve interpretaties (niet-helpend -> helpend
denkpatroon)
, 2
Fobieën
Definitie: buitensporige, voortdurende angst getriggerd door een specifieke situatie/object
Vermijdingsgedrag
Door dysfunctionele angstige overtuigingen houden angst in stand
Prevalentie 20% (2x vrouw)
DSM-5
o Duidelijke angst voor specifiek object/situatie
o Bijna altijd onmiddellijke angst
o Bewust vermijden OF verdragen met intenste angst
o Buiten proportie tov werkelijk gevaar
o Persisterend + langer dan 6 maanden aanwezig
o Veroorzaakt lijdensdruk + beperkingen functioneren
Subgroepen
o Dier
o Natuurlijke omgeving
o Bloed – injectie – verwondingen
o Situationeel
o Overige
Etiologie
o Psychoanalytische benadering
Door onderdrukte ID (behoeften) impulsen : onbewust
o Klassieke conditionering
Angstgeneralisatie: bang alle honden ipv ras gebeten
Geen link met specifieke traumatische gebeurtenis (slang/spin)
Niet iedereen met traumatische gebeurtenis ontwikkelt fobie
Geen verklaring voor incubatie (angst steeds groter worden)
o Biologische benadering
Biological perparadness: natuurlijke selectie: biologische predispositie
(voorouders)
Non-associative fear acquisition model: vroege ervaringen in ontwikkelingsstadia
Rol amygdala: opslaan herinneringen geassocieerd met emotie, hoe meer angst,
grotere activatie
o Walging: geen bang, maar haren omhoog staan
Behandeling
o Exposure therapie (inhibitorisch leermodel)
Belang inperken vermijdingsgedrag, achterliggende betekenis, eerst trauma
verwerken
o Cognitieve technieken
, 3
Paniekstoornis en agorafobie
DSM-5 paniekaanval (prevalentie: 1,5 – 3%)
o Recidiverende onverwachte paniekaanvallen (plotselinge golf intense angst, piek met minstens
4 symptomen
Hartkloppingen + Pijn op borst
Zweten
Trillen
Ademnood + Gevoel flauwvallen
Misselijkheid
o Aanval gevolgd door minstens 1 maand
Bezorgdheid over nieuwe paniekaanval
Maladaptieve gedragsverandering (vermijden)
o Niet kunnen toeschrijven aan fysiologische effecten
DSM-5 agorafobie (prevalentie: 0,4 – 3%)
o Duidelijke angst voor minstens 2 situaties
Gebruik van vervoer (auto, trein, vliegtuig, …)
Open ruimte
Afgesloten ruimte
Menigte – in rij staan
Alleen buitenshuis zijn
o Vrees vanwege gedachten ontsnappen moeilijk is tijdens paniekaanval/ gênante symptomen
o Agorafobische situatie roept bijna altijd angst op
o Bewust vermijden of met aanwezigheid van begeleidende persoon
o Angst is buiten proportie
o Persisterend + langer dan 6 maanden aanwezig
o Veroorzaakt lijdensdruk + beperkingen functioneren
Etiologie
o Biologische theorieën
Hyperventilatie
Overmatige alveolaire ventilatie -> meer CO2 uitademen dan wordt aangemaakt
-> CO2 daalt in bloed -> lichamelijke gewaarwording (paniekaanval)
Evidentie: mensen nog nooit paniekaanval = niet kunnen opwekken
o Psychologische theorieen
Klassieke conditionering
Sensitiviteit voor angst
overtuiging symptomen schadelijk zijn
catastrofale misinterpretaties
cognitieve bias: vicieuze cirkel (hypervigilantie)
rol veiligheidsgedrag
instandhouder angst en dysfunctionele catastrofale overtuigingen
o meenemen medicatie, houvast zoeken, aan uitgang zitten,…
behandeling
o medicamenteuze therapie: geen voorkeur (antidepressiva + anxiolytica)
o cognitieve gedragstherapie
interoceptieve exposure: blootstelling lichamelijke sensatie zoals in paniekaanval
cognitieve techniek: vicieuze cirkel doorbreken (niet-helpend -> helpend denkpatroon)
o doel ≠ geen angst meer hebben (adaptief, iedereen wel eens angstig)
o doel = op gezonde manier omgaan + preventief werken