Introduction to international business
Firm Specific Adavantages (FSAs)
In IB kijken we naar waarom een bedrijf internationaal gaat handelen. Als het bedrijf besluit om internationaal te gaan kan
dat op twee manieren, exporteren vanuit home country naar de buitenlandse markt. Een andere manier is door een
subsidarie op te zetten in het land waar je de markt wil betreden, host country. Vanuit daar kunnen ook weer producten
worden geexporteerd naar home of een derde land dit kan te maken hebben met lagere productie kosten.
Binnen IB kunnen we altijd een vraag stellen: Where do you locate what type of activity in which way, and what effect
does this have on firm and environment?
De where, which way, what effect hebben nog een doel nodig, type, wat is het doel van het bedrijf om een actie te
ondernemen. Type, where, which way en what effect kunnen als volgt uitgelegd worden.
1. Type: Efficiëntie en zoeken naar natuurlijke hulpbronnen, Markt zoeken, Strategische activa (bijv. Kennis zoeken)
2. Where: Locatiebeslissing/ geografie (afstand is een multidimensionaal concept, geografisch, institutioneel,
cultureel, economisch)
3. Which way: organisatorisch aspect, bijv. instapmodi (strategische alliantie, fusie en overname, maar ook relaties
tussen hoofdkantoor en dochterondernemingen)
4. What effect: impact van multinationale ondernemingen op de economie en de samenleving van het thuisland en
het gastland (concurrentie-effecten, overloopeffecten, milieu)
Om international business te evalueren gebruiken we een theory.
Elk bedrijf heeft iets (product) dat uniek is en dat zorgt voor een successful en competitive advantage. De vraag is
hoe kan het bedrijf het unique onderdeel gebruik en verkopen aan buitenlanders of andere landen.
Dit is de basis voor de theorie van Verbeke en deze heeft de volgende stappen:
1. Maak duidelijk wat de unique Rescources van het bedrijf zijn. (Resource based view) denk hierbij aan de volgende
3
a. Physical resources (grondstoffen, gebouwen of machines)
b. Financial resources (eigen vermogen, toegang tot geld lenen)
c. Human resources (individuelen, teams, ondernemerschap en leiderschap)
d. Upstream Knowledge (product- en procesgerelateerd technologisch kennis).
e. Downstream Knowledge (marketing, verkoop, distributie en dienst na verkoop).
f. Administrative knowledge (organisatiestructuur, cultuur en systemen).
g. Reputational resources (merknamen, reputatie voor eerlijke zakelijke transacties).
2. Zorg dat je het product blijft door ontwikkelen zodat een specific advantage behoud ten opzichte van je
concurrenten dit kan door het ontwikkelen van specifieke resources (brand name, patent) en routines en
recombinaties ervan.
a. Routines zijn patronen van beslissingen en acties die het productieve gebruik van hulpbronnen
coördineren en daardoor waarde genereren, zowel nationaal als internationaal.
b. Recombination van resources (entrepreneurial potential) is het herstructureren van bestaande
resources en nieuwe resources waardoor stakeholder/klanten weer geintreseerd raken, het vernieuwen
van producten. Het kan een driver zijn van groei van de MNE maar ook een beperker voor groei van het
bedrijf want het kan zijn dat een resource op is maar men toch niet wil verplaatsen. Resource
recombination vercht 3 dingen:
i. entrepeneurial skills van iedereen in het bedrijf
ii. Slappe of ongebruikte productiemiddelen
iii. Bereidheid en capaciteit om bepaalde middelen te vervangen door middelen met een hogere
waardecreërende potentieel.
Om dus een Firm specific advantage (FSA) te krijgen hebben we het volgende nodig:
− 𝐹𝑆𝐴 = 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑 𝑎𝑙𝑜𝑛𝑒 𝑟𝑒𝑠𝑜𝑢𝑟𝑐𝑒 + 𝑅𝑜𝑢𝑡𝑖𝑛𝑒𝑠 + 𝑅𝑒𝑐𝑜𝑚𝑏𝑖𝑛𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 𝑠𝑘𝑖𝑙𝑙𝑠
Deze theorie staat voor domestic en international MNE, de vraag dan nu is wat maakt het verschil tussen ze. Wat bepaald
of het kan hangt af van de type FSA, wat deze allemaal gemeen hebben is dat ze altijd gelinkt zijn aan een vorm van locatie
en dat ze niet even veel worden gewaardeerd in foreign als in home. De type fsa zijn:
• Location bound FSA: FSA is gebonden aan een bepaalde plek dit kan doordat:
o Linked to location advantage, deze moet wel altijd vergeleken worden met een andere locaties om de
waarde ervan te kunnen bepalen (maar de location advantage is geen FSA omdat iemand anders in dat
land misschien hetzelfde kan als jij op die locatie. Je moet eerst die locatie advantage uitbuiten en het
uitbuiten ervan is de FSA)
o Veel kennis in locale marketing of heeft een locale reputatie (positieft)
o Unieke manier van werken die toegespitst is op een bepaalde plek (local best practices)
, o Recombination capability die niet makkelijk verplaatst kan worden door verschillende context of
resources, de recombination capabilities zijn niet toereikend voor buitenlandse markten.
• Non-location bound FSA: FSA is niet gebonden aan een plek en kan verplaatst worden over de grenzen. Stop niet
met het creëren van waarde wanneer de grens tussen thuis- en gastland wordt overschreden, hoewel hun
precieze waarde in beide landen enigszins kan verschillen
Dan hebben we nog verschillende type producten:
• Intermediate product = vaak half fabrikaten die wordt gebruikt om een eind product te maken
• Core product = zijn producten die technolisch leiderschap hebben in de vorm van key componenten in het eind
product.
• Basic product = een product dat bedoeld is voor de export nadat zijn verwerkt in een product of goed.
• Augmented product = een product dat meerdere features heeft die buiten het product zelf om gaan zoals
verzekeringen enz op een product.
Om te kijken of een FSA kan worden verplaatst van een home country naar een host country heeft Verbeke een model
bedacht (de driehoek):
We zien dat bij het rode de overall advantage wordt gecreerd, deze kunnen we dan uitsplitsen in Location bound (home) en
non-location bound (host). Non-location bound FSA zijn uiteindelijk de kleinste FSAs, bedrijven moeten ervoor zorgen dat
de FSAs moeiljk te kopieren zijn maar ook makkelijk (lage kosten) te transfereren naar host countries. Er moet dus een
balans worden gevonden tussen lastig te kopieren FSAs met lage kosten om te transferen. Het blauwe deel is
recombination van resources (entrepreneurial potential).
Wat bepaald uiteindelijk in welke host country de MNE uit komt komt door location advantages en welke de MNE na jaagt:
1. Natural resource seeking (olie mineralen)
2. Market seeking (er is een nog niet aangeraaakt markt)
3. Efficiency seeking (kosten zijn lager)
4. Strategic resource seeking (kennis en technologie inplaats van grondstoffen die alleen in dat bepaalde gebied te
vinden zijn. Dit kan om kennis van een markt gaan, upstream en down stream)
5. Export platform MNE activity (investeren in host country om daarna weer vanuit daar te exporteren)
Als we nu het home model vergroten met host country erbij krijgen we het volgende:
, De pijl in het midden vertegenwoordigd de moeilijkheden die een FSA export vertegenwoordigd zoals currency risk,
commenication difficulties en vele andere. Om deze moeilijkheden tegen te gaan in een host country kan men
samenwerken met een local partner dit noemt men in Verbeke complementary resources. Hierbij moet men wel opletten
dat men niet te veel kennis weg geeft en daardoor hun marktpositie, als dat niet het geval kan het een veel efficiëntere
manier zijn aangezien je de verschillen tussen Home en Host kan oplossen. Het wordt complementary resources omdat het
iets toevoegt aan je eigen FSA, het blauwe deel in de tabel is gekleurt omdat de FSA in home wel moeten passen bij dat van
host country. Je eigen transferable FSA moet dat van de non transferable FSA matchen.
Om te zorgen dat er geen hoge kosten komen bij het doen zaken in het buitenland moet de MNE eigen interne sterke
punten hebben, zoals technologisch, marketing of administratieve (bestuursgerelateerde) kennis. Deze zijn vaak non-
location-bound FSAs, wat moeilijker over te brengen is is tacit knowledge, dit is kennis die van persoon op persoon of groep
op groep moet worden overgebracht doormiddel van showing by doing, dit kost over het algemeen veel tijd.
Als we het in verbeke hebben over internatinal transferability gaat dit over het effective and profitable deployment and
profitable exploitation of internationally transferred FSAs in foreign locations, dit kan effectief worden gedaan door de MNE
zelf en zijn netwerk partners zoals een jv of licensees.
De paradox of internationally transferable FSA die hieraan gekoppelt is gaat erover dat wanneer een FSA makkelijker te
verplaatsen is naar een Host country dit terelijkertijd er ook voor zorgt dat een FSA makkelijker te copieren is. Dit geld voor
zowel Codifiable en Tacit knowledge en deze blijven het centrum van dit concept.
Er zijn 4 soorten vormen voor een MNE om hun producten in het buitenland op de markt te krijgen, vier archetypen voor
administrative heritage.
1. Centralized exporter = Dit is een in eigen land beheerd bedrijf en bouwt voort op internationale verkoop van
producten vanuit aantal faciliteiten in het thuisland en hostland en met slechts kleine waarde creërende
activiteiten in het buitenland en R&D in host market.
Firm Specific Adavantages (FSAs)
In IB kijken we naar waarom een bedrijf internationaal gaat handelen. Als het bedrijf besluit om internationaal te gaan kan
dat op twee manieren, exporteren vanuit home country naar de buitenlandse markt. Een andere manier is door een
subsidarie op te zetten in het land waar je de markt wil betreden, host country. Vanuit daar kunnen ook weer producten
worden geexporteerd naar home of een derde land dit kan te maken hebben met lagere productie kosten.
Binnen IB kunnen we altijd een vraag stellen: Where do you locate what type of activity in which way, and what effect
does this have on firm and environment?
De where, which way, what effect hebben nog een doel nodig, type, wat is het doel van het bedrijf om een actie te
ondernemen. Type, where, which way en what effect kunnen als volgt uitgelegd worden.
1. Type: Efficiëntie en zoeken naar natuurlijke hulpbronnen, Markt zoeken, Strategische activa (bijv. Kennis zoeken)
2. Where: Locatiebeslissing/ geografie (afstand is een multidimensionaal concept, geografisch, institutioneel,
cultureel, economisch)
3. Which way: organisatorisch aspect, bijv. instapmodi (strategische alliantie, fusie en overname, maar ook relaties
tussen hoofdkantoor en dochterondernemingen)
4. What effect: impact van multinationale ondernemingen op de economie en de samenleving van het thuisland en
het gastland (concurrentie-effecten, overloopeffecten, milieu)
Om international business te evalueren gebruiken we een theory.
Elk bedrijf heeft iets (product) dat uniek is en dat zorgt voor een successful en competitive advantage. De vraag is
hoe kan het bedrijf het unique onderdeel gebruik en verkopen aan buitenlanders of andere landen.
Dit is de basis voor de theorie van Verbeke en deze heeft de volgende stappen:
1. Maak duidelijk wat de unique Rescources van het bedrijf zijn. (Resource based view) denk hierbij aan de volgende
3
a. Physical resources (grondstoffen, gebouwen of machines)
b. Financial resources (eigen vermogen, toegang tot geld lenen)
c. Human resources (individuelen, teams, ondernemerschap en leiderschap)
d. Upstream Knowledge (product- en procesgerelateerd technologisch kennis).
e. Downstream Knowledge (marketing, verkoop, distributie en dienst na verkoop).
f. Administrative knowledge (organisatiestructuur, cultuur en systemen).
g. Reputational resources (merknamen, reputatie voor eerlijke zakelijke transacties).
2. Zorg dat je het product blijft door ontwikkelen zodat een specific advantage behoud ten opzichte van je
concurrenten dit kan door het ontwikkelen van specifieke resources (brand name, patent) en routines en
recombinaties ervan.
a. Routines zijn patronen van beslissingen en acties die het productieve gebruik van hulpbronnen
coördineren en daardoor waarde genereren, zowel nationaal als internationaal.
b. Recombination van resources (entrepreneurial potential) is het herstructureren van bestaande
resources en nieuwe resources waardoor stakeholder/klanten weer geintreseerd raken, het vernieuwen
van producten. Het kan een driver zijn van groei van de MNE maar ook een beperker voor groei van het
bedrijf want het kan zijn dat een resource op is maar men toch niet wil verplaatsen. Resource
recombination vercht 3 dingen:
i. entrepeneurial skills van iedereen in het bedrijf
ii. Slappe of ongebruikte productiemiddelen
iii. Bereidheid en capaciteit om bepaalde middelen te vervangen door middelen met een hogere
waardecreërende potentieel.
Om dus een Firm specific advantage (FSA) te krijgen hebben we het volgende nodig:
− 𝐹𝑆𝐴 = 𝑆𝑡𝑎𝑛𝑑 𝑎𝑙𝑜𝑛𝑒 𝑟𝑒𝑠𝑜𝑢𝑟𝑐𝑒 + 𝑅𝑜𝑢𝑡𝑖𝑛𝑒𝑠 + 𝑅𝑒𝑐𝑜𝑚𝑏𝑖𝑛𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 𝑠𝑘𝑖𝑙𝑙𝑠
Deze theorie staat voor domestic en international MNE, de vraag dan nu is wat maakt het verschil tussen ze. Wat bepaald
of het kan hangt af van de type FSA, wat deze allemaal gemeen hebben is dat ze altijd gelinkt zijn aan een vorm van locatie
en dat ze niet even veel worden gewaardeerd in foreign als in home. De type fsa zijn:
• Location bound FSA: FSA is gebonden aan een bepaalde plek dit kan doordat:
o Linked to location advantage, deze moet wel altijd vergeleken worden met een andere locaties om de
waarde ervan te kunnen bepalen (maar de location advantage is geen FSA omdat iemand anders in dat
land misschien hetzelfde kan als jij op die locatie. Je moet eerst die locatie advantage uitbuiten en het
uitbuiten ervan is de FSA)
o Veel kennis in locale marketing of heeft een locale reputatie (positieft)
o Unieke manier van werken die toegespitst is op een bepaalde plek (local best practices)
, o Recombination capability die niet makkelijk verplaatst kan worden door verschillende context of
resources, de recombination capabilities zijn niet toereikend voor buitenlandse markten.
• Non-location bound FSA: FSA is niet gebonden aan een plek en kan verplaatst worden over de grenzen. Stop niet
met het creëren van waarde wanneer de grens tussen thuis- en gastland wordt overschreden, hoewel hun
precieze waarde in beide landen enigszins kan verschillen
Dan hebben we nog verschillende type producten:
• Intermediate product = vaak half fabrikaten die wordt gebruikt om een eind product te maken
• Core product = zijn producten die technolisch leiderschap hebben in de vorm van key componenten in het eind
product.
• Basic product = een product dat bedoeld is voor de export nadat zijn verwerkt in een product of goed.
• Augmented product = een product dat meerdere features heeft die buiten het product zelf om gaan zoals
verzekeringen enz op een product.
Om te kijken of een FSA kan worden verplaatst van een home country naar een host country heeft Verbeke een model
bedacht (de driehoek):
We zien dat bij het rode de overall advantage wordt gecreerd, deze kunnen we dan uitsplitsen in Location bound (home) en
non-location bound (host). Non-location bound FSA zijn uiteindelijk de kleinste FSAs, bedrijven moeten ervoor zorgen dat
de FSAs moeiljk te kopieren zijn maar ook makkelijk (lage kosten) te transfereren naar host countries. Er moet dus een
balans worden gevonden tussen lastig te kopieren FSAs met lage kosten om te transferen. Het blauwe deel is
recombination van resources (entrepreneurial potential).
Wat bepaald uiteindelijk in welke host country de MNE uit komt komt door location advantages en welke de MNE na jaagt:
1. Natural resource seeking (olie mineralen)
2. Market seeking (er is een nog niet aangeraaakt markt)
3. Efficiency seeking (kosten zijn lager)
4. Strategic resource seeking (kennis en technologie inplaats van grondstoffen die alleen in dat bepaalde gebied te
vinden zijn. Dit kan om kennis van een markt gaan, upstream en down stream)
5. Export platform MNE activity (investeren in host country om daarna weer vanuit daar te exporteren)
Als we nu het home model vergroten met host country erbij krijgen we het volgende:
, De pijl in het midden vertegenwoordigd de moeilijkheden die een FSA export vertegenwoordigd zoals currency risk,
commenication difficulties en vele andere. Om deze moeilijkheden tegen te gaan in een host country kan men
samenwerken met een local partner dit noemt men in Verbeke complementary resources. Hierbij moet men wel opletten
dat men niet te veel kennis weg geeft en daardoor hun marktpositie, als dat niet het geval kan het een veel efficiëntere
manier zijn aangezien je de verschillen tussen Home en Host kan oplossen. Het wordt complementary resources omdat het
iets toevoegt aan je eigen FSA, het blauwe deel in de tabel is gekleurt omdat de FSA in home wel moeten passen bij dat van
host country. Je eigen transferable FSA moet dat van de non transferable FSA matchen.
Om te zorgen dat er geen hoge kosten komen bij het doen zaken in het buitenland moet de MNE eigen interne sterke
punten hebben, zoals technologisch, marketing of administratieve (bestuursgerelateerde) kennis. Deze zijn vaak non-
location-bound FSAs, wat moeilijker over te brengen is is tacit knowledge, dit is kennis die van persoon op persoon of groep
op groep moet worden overgebracht doormiddel van showing by doing, dit kost over het algemeen veel tijd.
Als we het in verbeke hebben over internatinal transferability gaat dit over het effective and profitable deployment and
profitable exploitation of internationally transferred FSAs in foreign locations, dit kan effectief worden gedaan door de MNE
zelf en zijn netwerk partners zoals een jv of licensees.
De paradox of internationally transferable FSA die hieraan gekoppelt is gaat erover dat wanneer een FSA makkelijker te
verplaatsen is naar een Host country dit terelijkertijd er ook voor zorgt dat een FSA makkelijker te copieren is. Dit geld voor
zowel Codifiable en Tacit knowledge en deze blijven het centrum van dit concept.
Er zijn 4 soorten vormen voor een MNE om hun producten in het buitenland op de markt te krijgen, vier archetypen voor
administrative heritage.
1. Centralized exporter = Dit is een in eigen land beheerd bedrijf en bouwt voort op internationale verkoop van
producten vanuit aantal faciliteiten in het thuisland en hostland en met slechts kleine waarde creërende
activiteiten in het buitenland en R&D in host market.
