Strafrecht bijeenkomsten 2024 (=volledige samenvatting)
C&V 9.1
De gradaties van verdenking
- redelijk vermoeden van schuld: Op grond van objectief waarneembare
feiten en omstandigheden vermoeden dat een persoon zich schuldig heeft
gemaakt aan een strafbaar feit. Subjectieve vermoedens van politie zijn niet
voldoende om van een redelijk vermoeden van schuld uit te gaan.
- ernstige bezwaren : Ernstige bezwaren betekent dat er een grote mate van
waarschijnlijkheid is dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan. Er is bijna
gehele zekerheid dat iemand een strafbaar feit heeft begaan. Er moet meer zijn
dan enkel een redelijk vermoeden.
- rechterlijke overtuiging zwaarst wegende
Opsporing art. 132 sv
. De strafvordering begint dus met de opsporing. Opsporing bestaat veelal uit een
opsporingsonderzoek. Dat onderzoek wordt verricht onder het gezag van de
officier van justitie art. 132a Sv. Er kan van opsporing worden gesproken vanaf
het moment waarop het vermoeden rijst dat een strafbaar feit is begaan. Vanaf
dat moment kan het optreden van de politiële en justitiële autoriteiten in elk
geval als opsporing worden aangemerkt. De art. 141 en 142 Sv geven een
opsomming van de personen die met de opsporing zijn belast. Telkens wanneer
dus in een wettelijke bepaling van ´opsporingsambtenaar´ wordt gesproken,
heeft die bepaling betrekking op alle personen die onder art. 141 en 142 Sv
vallen. Meestal is dit de politie, de taak van de OvJ is vooral om leiding te geven
aan het opsporingsonderzoek. Opsporing beperkt zich niet tot het voorbereidend
onderzoek.
De opsporingsambtenaren hebben een aantal bevoegdheden:
- Arrestatie art. 53 en 54 Sv
- Voorwerpen in beslag nemen en plaatsen betreden art. 95 e.v. Sv
- Art. 126g, 126o. 126m en 126t Sv
Enkel bij het geval van arrestatie op heterdaad van een verdachte is geen
aanhoudingsbevel van de OvJ nodig, art. 54 Sv.
Verdachte art. 27 Sv
De verdachte in de opsporingsfase is ´degene te wiens aanzien uit feiten of
omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit
voortvloeit´ art. 27 lid 1 Sv.
De drie eisen voor het zijn van een verdachte:
Voorafgaande feiten en omstandigheden.❶ Pure intuïtie is dus
uitgesloten. Wel mag rekening worden gehouden met politie-ervaring en
plaatselijke bekendheid van verbalisanten, zie Damrak arrest. het gaat hier
om de feiten en omstandigheden zoals die zich op het moment van het
optreden voordoen.
Een redelijk vermoeden.❷ De conclusie uit de feiten en
omstandigheden moet redelijk zijn, dit is het objectiviteitsvereiste. De kans
dat de verdachte de dader is moet waarschijnlijk zijn. eventuele
schulduitsluitingsgronden spelen geen rol bij de ´schuld´.
Een strafbaar feit.❸
Het traditionele verdachte-begrip samenvattend: het vermoeden moet
objectief afleidbaar zijn uit (voorafgaande) feiten en omstandigheden,
1
, Tara Van Mil
het moet waarschijnlijkheid van daderschap uitdrukken en betrekking
hebben op een bepaald strafbaar feit.
Er moet dus in de eerste plaats sprake zijn van een vermoeden dat betrekking
heeft op schuld aan een strafbaar feit. Er moet in de tweede plaats sprake zijn
van een vermoeden dat redelijk is. Het vermoeden moet ook objectief gezien
gerechtvaardigd zijn. in de derde plaats is vereist dat het vermoeden van schuld
voortvloeit uit (voorafgaande) feiten of omstandigheden.
De wet stelt geen bijzondere eisen aan de wijze waarop het vermoeden ontstaat.
Hoe de vereiste feiten en omstandigheden ter kennis van de justitie zijn
gekomen, doet in beginsel niet ter zake. Onrechtmatig verkregen informatie mag
meewerken aan het ontstaan van een redelijk vermoeden van schuld. Als de
verdachte buiten heterdaad wordt aangehouden, is er altijd de tussenkomst van
de officier van justitie nodig art. 54 Sv.
Na de opsporingsfase, is de vervolgingsfase, en dan is verdachte: degene tegen
wie de vervolging is gericht art. 27 lid 2 Sv.
C&V 9.2
Verhoor art. 29 Sv
Er is sprake van een verhoor wanneer de persoon in kwestie als verdachte kan
worden aangemerkt en dat de vragen betrekking hebben op het vermoedelijk
gepleegde feit.
Art. 29 Sv is geschreven voor alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt
gehoord. Ook de vragen die aan een aangehouden verdachte worden gesteld
voordat hij op het politiebureau is gearriveerd, gelden als een verhoor van de
verdachte.
Cautie art. 29 lid 2 Sv
De cautie is een waarschuwing, waarop de verdachte vóór zijn verhoor wordt
gewezen, waarin wordt gesteld dat hij niet tot antwoorden verplicht is . Cautie
(uit lid 2 van art. 29 Sv), behoeft enkel te worden gegeven als iemand als
verdachte wordt gehoord. Wordt de cautie niet gegeven = in verhoor verkregen
bewijs niet toelaatbaar, dus bewijsuitsluiting.
Pressieverbod art. 29 lid 1 Sv
Er mag dus geen ongeoorloofde druk op de verdachte worden uitgeoefend, dit
noemt men het pressieverbod (art. 29 lid 1 Sv).
Het pressieverbod houdt in dat het verboden is om een verklaring te verkrijgen
door middel van:
- Marteling;
- Fysiek geweld;
- Misleiding en bedrog;
- Manipulatie;
- Vrijheidsbeloving;
- Het stellen van strikvragen.
Echter niet elke vorm van pressie is verboden.
Fouillering art. 56 en 55b Sv
In het geval van fouilleren uit art. 56 Sv moet er sprake zijn van meer dan enkel
een redelijk vermoeden van schuld, er moet sprake zijn van ernstige bezwaren.
Ook moet de fouilleren gerechtvaardigd zijn. er moeten redenen tot dit onderzoek
zijn en deze redenen moeten een redelijke grond opleveren. Zie bijlage fouilleren.
2