Project 4
DeHart, G. B., Sroufe, A. L., & Cooper, R. G. (2004). Child development: its nature and
course (5th ed.). Boston: McGraw-Hill. Hoofdstuk 13 gedeelte vanaf "changes in thinking during
adolescence"
Een grote verandering is dat adolescenten logisc denken kunnen toepassen op het mogelijke
(wat mogelijk bestaat), en niet alleen op wat echt is (en dus daadwerkelijk bestaat).
Een tweede verandering is de mogelijkheid om over relaties te denken tussen mentaal
geconstrueerde concepten. Ze hebben zo ook een beter begrip van metacognitie ontwikkelt.
Een derde verandering is dat het denken van adolescenten meer logisch en systematisch wordt.
Ze kunnen hypothetico-deductive reasoning: de mogelijkheid om hypothetische oplossingen te
bedenken voor een probleem en hiervoor een systematisch plan te ontwikkelen om erachter te
komen welke van de oplossingen correct is.
Piaget’s theory of formal operations
Formal operations: logische conclusies trekken. Alle A’s zijn B. X is een A, daarom is X ook een
B. Volgens Piaget hoef je dit niet aan te leren maar ontwikkeld het zelf. Experimenten waarmee
hij dit onderzocht:
- The law of floating bodies study: wanneer kinderen moeten vertellen waarom een object
wel of niet zinkt. Daarna zien ze dit en moeten ze uitleg geven. adolescenten doen dit pas
het beste. Dit toont de vaardigheid aan om te redeneren over relaties tussen abstracte
concepten.
- The pendulum study: meet de vaardigheid om te kijken naar het effect van een enkele
variabele, wanneer de rest constant blijft
Is piaget’s view correct?
Kritiek op hem: geen sterk bewijs dat de adolescenten mastery ontwikkelen op specifieke
principes van formele logica. Ook kunnen jongere kinderen ook al propositioneel logisch denken
in sommige gevallen. Niet per se iets nieuws wat alleen adolescenten kunnen.
How pervasive are formal operations?
In de vroege adolescentie is de capaciteit voor formal operational thought aanwezig maar nog
niet compleet ontwikkeld. Middel/late adolescentie laten ze consistente formal reasoning zien,
genaamd consolidated formal operations.
Ook blijk formal operations meer cultuur-gebonden dan Piaget dacht. Voornamelijk landen die
wetenschappelijk en technologisch georiënteerd zijn. formal opertions zijn voornamelijk nuttig
bij wetenschap en wiskunde, in andere contexten veel minder.
Can formal operations be taught?
Piaget vond van niet maar ander onderzoek toont aan dat het wel mogelijk is. Bij kinderen die in
de transitionele fase zitten. Bij hele jonge kinderen heeft het alleen nut als ze een hoge
intelligentie hebben.
1
,Are formal operations related to academic performance?
Het voorspelt prestaties op wiskunde en wetenschap. Niet de algemene academische prestaties.
Other approaches to adolescent cognition
Information-processing explanations: adolescenten zijn beter in selectieve aandacht en
verdeelde aandacht. Ook het korte en lange termijn geheugen is beter. De vraag hierbij is of de
capaciteit van het geheugen vergroot of de processen verbeteren. De meeste onderzoekers
denken dat het voornamelijk een verbetering in de geheugenprocessen is. Ze weten hoe ze een
strategie moeten gebruiken.
Toch hebben adolescenten ook nog metamemory limitaties. Soms niet weten welke strategie het
beste is.
Een andere factor die in het geheugen verbeterd is de automatization: de neiging van basis
cognitieve processen om steeds makkelijker te gaan en meer automatisch door het oefenen.
Wanneer ze meer automatisch gaan houden ze meer capaciteiten over voor andere complexe
taken. Bijvoorbeeld autorijden.
Bovendien is hun kennis in domeinen vergroot. Leidt tot betere geheugenprestaties.
cognitive socialization: de invloed van de sociale omgeving op de ontwikkeling van cognitieve
vaardigheden. Invloeden vanuit school, familie, vrije tijd maar ook sociale, economische en
culturele contexten. In de adolescentie discussiëren ze vaak, veel groepswerk, leren van
samenwerken, andere viewpoints zien enzovoorts. Ook televisie/sociale media speelt een rol:
kritisch denken.
Sociaal cognitieve veranderingen in adolescentie
Adolescent egocentrism: de assumptie dat iedereen op hun focust en dat hun eigen ervaringen,
gedachten en gevoelens uniek zijn. hierbij wordt ook gesproken over imaginary audience:
tieners denken onjuist dat zij de focus zijn van de aandacht van anderen. Een ander aspect is
personal fable: waarbij tieners denken dat ze zelf uniek zijn en niemand eerder dezelfde
gevoelens en gedachten had als zij. Een reden waarom ze deze viewpoints ontwikkelen is omdat
de een nieuwe cognitieve skill hebben waarbij de over concepten na kunnen denken waarbij ze
weinig ervaring hebben.
Kohlberg spreekt over 6 stages waarin moreel redeneren uit bestaat:
- Preconventional morality: moraal redeneren op de basis van angst en straffen of desire
for reward. Tijdens fase 1 is er sprake van een obedience en punishment oriëntatie. In
stage 2 is goed wanneer eigen needs bevredigd worden (hedonistic and instrumental
orientation).
- Conventional morality: gebaseerd op de meningen van anderen en formele regels. Stage
3: doel om te doen waardoor anderen je accepteren (good0boy and nice girls orientation).
Stage 4: doen zoals de regels uit de maatschappij (authority or law-and-ordeer
orientation)
- Postconventional or principled morality: gebaseerd op abstracte principes en
onerliggende right and wrong. Stage 5: het doel is om te doen zodat de samenleving
2
, vloeiend verloopt (social contract orientation). Stage 6: besluiten maken op de meest
relevante morele principes (hierarchy o principles orientation)
Vrouwen rapporteren vaker dilemma’s betreft zorg, mannen vaker betreft gerechtigheid. Kritiek
op de theorie: cultuur-specifiek
3
DeHart, G. B., Sroufe, A. L., & Cooper, R. G. (2004). Child development: its nature and
course (5th ed.). Boston: McGraw-Hill. Hoofdstuk 13 gedeelte vanaf "changes in thinking during
adolescence"
Een grote verandering is dat adolescenten logisc denken kunnen toepassen op het mogelijke
(wat mogelijk bestaat), en niet alleen op wat echt is (en dus daadwerkelijk bestaat).
Een tweede verandering is de mogelijkheid om over relaties te denken tussen mentaal
geconstrueerde concepten. Ze hebben zo ook een beter begrip van metacognitie ontwikkelt.
Een derde verandering is dat het denken van adolescenten meer logisch en systematisch wordt.
Ze kunnen hypothetico-deductive reasoning: de mogelijkheid om hypothetische oplossingen te
bedenken voor een probleem en hiervoor een systematisch plan te ontwikkelen om erachter te
komen welke van de oplossingen correct is.
Piaget’s theory of formal operations
Formal operations: logische conclusies trekken. Alle A’s zijn B. X is een A, daarom is X ook een
B. Volgens Piaget hoef je dit niet aan te leren maar ontwikkeld het zelf. Experimenten waarmee
hij dit onderzocht:
- The law of floating bodies study: wanneer kinderen moeten vertellen waarom een object
wel of niet zinkt. Daarna zien ze dit en moeten ze uitleg geven. adolescenten doen dit pas
het beste. Dit toont de vaardigheid aan om te redeneren over relaties tussen abstracte
concepten.
- The pendulum study: meet de vaardigheid om te kijken naar het effect van een enkele
variabele, wanneer de rest constant blijft
Is piaget’s view correct?
Kritiek op hem: geen sterk bewijs dat de adolescenten mastery ontwikkelen op specifieke
principes van formele logica. Ook kunnen jongere kinderen ook al propositioneel logisch denken
in sommige gevallen. Niet per se iets nieuws wat alleen adolescenten kunnen.
How pervasive are formal operations?
In de vroege adolescentie is de capaciteit voor formal operational thought aanwezig maar nog
niet compleet ontwikkeld. Middel/late adolescentie laten ze consistente formal reasoning zien,
genaamd consolidated formal operations.
Ook blijk formal operations meer cultuur-gebonden dan Piaget dacht. Voornamelijk landen die
wetenschappelijk en technologisch georiënteerd zijn. formal opertions zijn voornamelijk nuttig
bij wetenschap en wiskunde, in andere contexten veel minder.
Can formal operations be taught?
Piaget vond van niet maar ander onderzoek toont aan dat het wel mogelijk is. Bij kinderen die in
de transitionele fase zitten. Bij hele jonge kinderen heeft het alleen nut als ze een hoge
intelligentie hebben.
1
,Are formal operations related to academic performance?
Het voorspelt prestaties op wiskunde en wetenschap. Niet de algemene academische prestaties.
Other approaches to adolescent cognition
Information-processing explanations: adolescenten zijn beter in selectieve aandacht en
verdeelde aandacht. Ook het korte en lange termijn geheugen is beter. De vraag hierbij is of de
capaciteit van het geheugen vergroot of de processen verbeteren. De meeste onderzoekers
denken dat het voornamelijk een verbetering in de geheugenprocessen is. Ze weten hoe ze een
strategie moeten gebruiken.
Toch hebben adolescenten ook nog metamemory limitaties. Soms niet weten welke strategie het
beste is.
Een andere factor die in het geheugen verbeterd is de automatization: de neiging van basis
cognitieve processen om steeds makkelijker te gaan en meer automatisch door het oefenen.
Wanneer ze meer automatisch gaan houden ze meer capaciteiten over voor andere complexe
taken. Bijvoorbeeld autorijden.
Bovendien is hun kennis in domeinen vergroot. Leidt tot betere geheugenprestaties.
cognitive socialization: de invloed van de sociale omgeving op de ontwikkeling van cognitieve
vaardigheden. Invloeden vanuit school, familie, vrije tijd maar ook sociale, economische en
culturele contexten. In de adolescentie discussiëren ze vaak, veel groepswerk, leren van
samenwerken, andere viewpoints zien enzovoorts. Ook televisie/sociale media speelt een rol:
kritisch denken.
Sociaal cognitieve veranderingen in adolescentie
Adolescent egocentrism: de assumptie dat iedereen op hun focust en dat hun eigen ervaringen,
gedachten en gevoelens uniek zijn. hierbij wordt ook gesproken over imaginary audience:
tieners denken onjuist dat zij de focus zijn van de aandacht van anderen. Een ander aspect is
personal fable: waarbij tieners denken dat ze zelf uniek zijn en niemand eerder dezelfde
gevoelens en gedachten had als zij. Een reden waarom ze deze viewpoints ontwikkelen is omdat
de een nieuwe cognitieve skill hebben waarbij de over concepten na kunnen denken waarbij ze
weinig ervaring hebben.
Kohlberg spreekt over 6 stages waarin moreel redeneren uit bestaat:
- Preconventional morality: moraal redeneren op de basis van angst en straffen of desire
for reward. Tijdens fase 1 is er sprake van een obedience en punishment oriëntatie. In
stage 2 is goed wanneer eigen needs bevredigd worden (hedonistic and instrumental
orientation).
- Conventional morality: gebaseerd op de meningen van anderen en formele regels. Stage
3: doel om te doen waardoor anderen je accepteren (good0boy and nice girls orientation).
Stage 4: doen zoals de regels uit de maatschappij (authority or law-and-ordeer
orientation)
- Postconventional or principled morality: gebaseerd op abstracte principes en
onerliggende right and wrong. Stage 5: het doel is om te doen zodat de samenleving
2
, vloeiend verloopt (social contract orientation). Stage 6: besluiten maken op de meest
relevante morele principes (hierarchy o principles orientation)
Vrouwen rapporteren vaker dilemma’s betreft zorg, mannen vaker betreft gerechtigheid. Kritiek
op de theorie: cultuur-specifiek
3