College 10: Morele ontwikkeling
Moraliteit: definitie:
- Onderscheid goed vs. slecht
- Handelen op grond van dit onderscheid
- Trots (voldoen aan normen en standaarden) vs. schaamte
- Internalisering van normen en waarden
Morele ontwikkeling: 3 componenten:
- Cognitieve component: ons besef van goed en kwaad en de manier waarop we beslissen hoe
we handelen
- Affectieve component: ervaren gevoelens bij goed of slecht gedrag; vormt motivatie voor
denken en doen
- Gedragscomponent: feitelijk gedrag in het leven van alledag
Morele ontwikkeling: start al heel vroeg:
- Mirror rouge test: zelfherkenning
- Jezelf zien en herkennen in de spiegel betekend het begin van morele ontwikkeling. Dit begint
rond het 2e levensjaar door het (beginnen met het) laten zien van secondaire (complexere)
emoties.
Morele ontwikkeling: “guiding principle”:
- Er zijn uiteenlopende visies op de ontwikkeling van moraliteit gedurende de levensloop.
- Echter: “Internalisatie” wordt algemeen beschouwd als het fundamentele mechanisme dat
de ontwikkeling naar morele rijpheid stuurt.
- Internalisatie: externe gedragscontrole interne gedragsstandaarden
- Internalisatie van externaliserende normen en waarden is de motor van morele ontwikkeling.
Morele ontwikkeling:
- Piaget:
o 2 technieken:
Naturalistische observatie vragen
a. Wat zijn de regels?
b. Wie heeft ze bedacht/opgesteld?
c. Kunnen de regels worden veranderd? Etc.
Moreel dilemma:
a. Na vaststelling van het ontwikkelingsstadium (door middel van
naturalistische observaties), wordt het kind ondervraagd na
prestaties van moreel dilemma in verhaalvorm.
De reden waarom een antwoord gegeven werd, was belangrijk!
o 3 stadia:
Premoreel stadium (gelijk aan pre-operationele fase van cogn. ontwikkeling):
kinderen tonen weinig interesse in regels (bv. ze knikkeren niet om te
winnen, maar hebben puur plezier in het manipuleren van de kinkkers)
Moreel realisme (gelijk aan concreet operationele fase van cogn.
Ontwikkeling): respect voor regels afkomstig van autoriteitsfiguren (ouders!);
regels worden rigide toegepast en zijn absoluut geldig
Autonome moraliteit (gelijk aan formeel operationele fase van cogn.
Ontwikkeling): regels zijn arbitrair, bij meerderheid vastgelegd (democratisch
beginsel)
- Kohlberg:
, o Piaget is de basistheorie, waar Kohlberg op verder is gegaan.
o Morele dilemma’s: elk dilemma vereist een keuze tussen (A) het gehoorzamen aan
een regel, wet, of autoriteitsfiguur, of (B) actie ondernemen die conflicteert met deze
regels of geboden ten faveure van het welzijn van anderen.
o Van belang is de onderliggende rationale: achterliggende gedachte.
o Ontwikkeling in stadia:
Invariante (vaste) volgorde met sterk variërend tempo per kind
Universele sequentie (overal ter wereld hetzelfde)
Hiërarchische integratie
o Het Heinz dilemma: verhaal partner ziek, medicijn was te duur, verkoper wilde niet
meewerken of onderhandelen, medicijn gestolen om vrouw te kunnen helpen is dit
goed of slecht en waarom wel of niet?
o 3 stadia van morele ontwikkeling:
0: goed is wat ik wil en wens
1: Preconventioneel (egocentrische oriëntatie):
a. Oriëntatie op gehoorzaamheid en het vermijden van straf
b. Instrumentele-hedonistische oriëntatie (rijpingsprocessen,
aangeboren vaardigheden en interactie met omgeving)
2: Conventioneel (onderwerping aan heersende normen):
a. “good-boy, nice-girl” oriëntatie (interpersoonlijke overeenstemming)
b. Oriëntatie op autoriteit (tucht) en handhaving sociale orde
3: Postconventioneel (persoonlijke overschrijding van heersende normen):
a. Oriëntatie op sociaal contract (tijd- en ruimtegebonden)
b. Oriëntatie op universeel ethische principes
- Gilligan :
o Vermeende inferioriteit van vrouwen is meer gerelateerd aan de meetinstrumenten
waarmee morele ontwikkeling wordt gemeten dan de kwaliteit van vrouwelijk
denken.
o Meisjes wordt geleerd meer verzorgend, empathisch etc. te zijn dan jongens.
o Kohlberg’s hoogste morele stadia reflecteren masculine waarden (individualisme,
rationaliteit, onthechting, onpersoonlijkheid)(Maculine is mannelijke waarden, denk
aan empathising vs. systemizing bij autisme)
o De traditioneel feminine waarden (verzorgen, verantwoordelijkheid, andermans
welzijn) leiden er toe dat vrouwen niet verder raken dan niveau 2a of 2b.
o Mannen: streven naar formele regels en consensus
o Vrouwen: streven naar interpersoonlijke regels, menselijke relaties en verzorging
o Vrouwen volgen een ander moreel traject dan mannen
o Verantwoordelijkheid en zorgzaamheid voor anderen gaat zowel vooraf als
overheerst het belang van individuele rechten
o Conclusie: de moraliteit van vrouwen is niet kwalitatief minder dan die van mannen,
maar kwalitatief anders.
Piaget en Kohlberg: overeenkomsten en verschillen:
Overeenkomsten:
- Intrinsieke motivatie
- Actief mensbeeld (holistisch-organismisch)
- Stadiamodel van ontwikkeling
Verschillen:
- Kindertijd (Piaget) vs. adolescentie en volwassenheid (Kohlberg)
- Cognitief evenwicht (Piaget) vs. cognitief conflict (Kohlberg)(goed vs. kwaad/fout)
Moraliteit: definitie:
- Onderscheid goed vs. slecht
- Handelen op grond van dit onderscheid
- Trots (voldoen aan normen en standaarden) vs. schaamte
- Internalisering van normen en waarden
Morele ontwikkeling: 3 componenten:
- Cognitieve component: ons besef van goed en kwaad en de manier waarop we beslissen hoe
we handelen
- Affectieve component: ervaren gevoelens bij goed of slecht gedrag; vormt motivatie voor
denken en doen
- Gedragscomponent: feitelijk gedrag in het leven van alledag
Morele ontwikkeling: start al heel vroeg:
- Mirror rouge test: zelfherkenning
- Jezelf zien en herkennen in de spiegel betekend het begin van morele ontwikkeling. Dit begint
rond het 2e levensjaar door het (beginnen met het) laten zien van secondaire (complexere)
emoties.
Morele ontwikkeling: “guiding principle”:
- Er zijn uiteenlopende visies op de ontwikkeling van moraliteit gedurende de levensloop.
- Echter: “Internalisatie” wordt algemeen beschouwd als het fundamentele mechanisme dat
de ontwikkeling naar morele rijpheid stuurt.
- Internalisatie: externe gedragscontrole interne gedragsstandaarden
- Internalisatie van externaliserende normen en waarden is de motor van morele ontwikkeling.
Morele ontwikkeling:
- Piaget:
o 2 technieken:
Naturalistische observatie vragen
a. Wat zijn de regels?
b. Wie heeft ze bedacht/opgesteld?
c. Kunnen de regels worden veranderd? Etc.
Moreel dilemma:
a. Na vaststelling van het ontwikkelingsstadium (door middel van
naturalistische observaties), wordt het kind ondervraagd na
prestaties van moreel dilemma in verhaalvorm.
De reden waarom een antwoord gegeven werd, was belangrijk!
o 3 stadia:
Premoreel stadium (gelijk aan pre-operationele fase van cogn. ontwikkeling):
kinderen tonen weinig interesse in regels (bv. ze knikkeren niet om te
winnen, maar hebben puur plezier in het manipuleren van de kinkkers)
Moreel realisme (gelijk aan concreet operationele fase van cogn.
Ontwikkeling): respect voor regels afkomstig van autoriteitsfiguren (ouders!);
regels worden rigide toegepast en zijn absoluut geldig
Autonome moraliteit (gelijk aan formeel operationele fase van cogn.
Ontwikkeling): regels zijn arbitrair, bij meerderheid vastgelegd (democratisch
beginsel)
- Kohlberg:
, o Piaget is de basistheorie, waar Kohlberg op verder is gegaan.
o Morele dilemma’s: elk dilemma vereist een keuze tussen (A) het gehoorzamen aan
een regel, wet, of autoriteitsfiguur, of (B) actie ondernemen die conflicteert met deze
regels of geboden ten faveure van het welzijn van anderen.
o Van belang is de onderliggende rationale: achterliggende gedachte.
o Ontwikkeling in stadia:
Invariante (vaste) volgorde met sterk variërend tempo per kind
Universele sequentie (overal ter wereld hetzelfde)
Hiërarchische integratie
o Het Heinz dilemma: verhaal partner ziek, medicijn was te duur, verkoper wilde niet
meewerken of onderhandelen, medicijn gestolen om vrouw te kunnen helpen is dit
goed of slecht en waarom wel of niet?
o 3 stadia van morele ontwikkeling:
0: goed is wat ik wil en wens
1: Preconventioneel (egocentrische oriëntatie):
a. Oriëntatie op gehoorzaamheid en het vermijden van straf
b. Instrumentele-hedonistische oriëntatie (rijpingsprocessen,
aangeboren vaardigheden en interactie met omgeving)
2: Conventioneel (onderwerping aan heersende normen):
a. “good-boy, nice-girl” oriëntatie (interpersoonlijke overeenstemming)
b. Oriëntatie op autoriteit (tucht) en handhaving sociale orde
3: Postconventioneel (persoonlijke overschrijding van heersende normen):
a. Oriëntatie op sociaal contract (tijd- en ruimtegebonden)
b. Oriëntatie op universeel ethische principes
- Gilligan :
o Vermeende inferioriteit van vrouwen is meer gerelateerd aan de meetinstrumenten
waarmee morele ontwikkeling wordt gemeten dan de kwaliteit van vrouwelijk
denken.
o Meisjes wordt geleerd meer verzorgend, empathisch etc. te zijn dan jongens.
o Kohlberg’s hoogste morele stadia reflecteren masculine waarden (individualisme,
rationaliteit, onthechting, onpersoonlijkheid)(Maculine is mannelijke waarden, denk
aan empathising vs. systemizing bij autisme)
o De traditioneel feminine waarden (verzorgen, verantwoordelijkheid, andermans
welzijn) leiden er toe dat vrouwen niet verder raken dan niveau 2a of 2b.
o Mannen: streven naar formele regels en consensus
o Vrouwen: streven naar interpersoonlijke regels, menselijke relaties en verzorging
o Vrouwen volgen een ander moreel traject dan mannen
o Verantwoordelijkheid en zorgzaamheid voor anderen gaat zowel vooraf als
overheerst het belang van individuele rechten
o Conclusie: de moraliteit van vrouwen is niet kwalitatief minder dan die van mannen,
maar kwalitatief anders.
Piaget en Kohlberg: overeenkomsten en verschillen:
Overeenkomsten:
- Intrinsieke motivatie
- Actief mensbeeld (holistisch-organismisch)
- Stadiamodel van ontwikkeling
Verschillen:
- Kindertijd (Piaget) vs. adolescentie en volwassenheid (Kohlberg)
- Cognitief evenwicht (Piaget) vs. cognitief conflict (Kohlberg)(goed vs. kwaad/fout)