Biologie samenvatting 2.2
Elke cel bestaat uit cytoplasma en is omgeven door een celmembraan. Het
cytoplasma bestaat uit het grondplasma en de organellen. Cellen kunnen de
volgende organellen en onderdelen bevatten:
● Celkern: Is omgeven door kernmembraan en
bevat DNA-moleculen. Cellen met een
celkern zijn eukaryote.
● Ribosoom: bestaat uit eiwitten en rRNA. Het
zijn organellen die aminozuren aan elkaar
koppelen tot eiwitten, ze liggen los of zitten
vast aan het ER.
● Endoplasmatisch reticulum (ER): Je hebt
ruw ER(met ribosomen) en glad ER(zonder
ribosomen) Het ruw ER bewerkt en
transporteert eiwitten. Het glad ER maakt vetachtige stoffen.
● Transportblaasjes: vervoeren eiwitten naar en van het ene
organel/celmembraan naar het andere.
● Golgisysteem: bestaat uit platte membraanzakken. Het golgisysteem
bewerkt, sorteert en verpakt stoffen in transportblaasjes.
● Mitochondrium: bestaat uit een glad buitenmembraan en een geplooid
binnenmembraan. Ze breken glucose af met O2→ waar energie bij komt.
● Lysosoom: blaasjes met verteringsenzymen afkomstig van het golgisysteem.
● Cytoskelet: bestaat uit een draadvormig netwerk van structuureiwitten die
een cel stevigheid en vorm geven.
● Centriolen: op elkaar staande buisjes van eiwitten(samen centrosoom)
waaraan eiwitdraden hechten die nodig zijn voor de splitsing van
DNA-moleculen bij celdeling.
Plantencel
Een plantencel bevat dezelfde organellen als bij een dierlijke cel, alleen de centriolen
ontbreken. Ook heeft een plantencel: een celwand, een vacuole en chloroplasten.
In de chloroplasten vindt fotosynthese plaats. In bron 7 in je boek staat een
dierlijke/menselijke cel en in bron 8 een plantencel. Sommige plantencellen bevatten
kleurstofkorrels in het grondplasma: chromoplasten. Aardappels hebben in het
grondplasma zetmeelkorrels zonder kleur: amyloplasten. Chloroplasten,
chromoplasten en amyloplasten heten samen plastiden.
Bacteriën
Bacteriën zijn prokaryoten: ze hebben geen celkern. Een groot cirkelvormig
DNA-molecuul(chromosoom) ligt los in het grondplasma. Bacteriën bezitten ook een
aantal kleine cirkelvormige DNA-moleculen: plasmiden. Sommige soorten bacteriën
hebben rond de celwand een kapsel, dat dient als een extra beschermingslaag.
Sommige bezitten ook flagellen, lange eiwitdraden waarmee ze zich kunnen
voortbewegen.
Elke cel bestaat uit cytoplasma en is omgeven door een celmembraan. Het
cytoplasma bestaat uit het grondplasma en de organellen. Cellen kunnen de
volgende organellen en onderdelen bevatten:
● Celkern: Is omgeven door kernmembraan en
bevat DNA-moleculen. Cellen met een
celkern zijn eukaryote.
● Ribosoom: bestaat uit eiwitten en rRNA. Het
zijn organellen die aminozuren aan elkaar
koppelen tot eiwitten, ze liggen los of zitten
vast aan het ER.
● Endoplasmatisch reticulum (ER): Je hebt
ruw ER(met ribosomen) en glad ER(zonder
ribosomen) Het ruw ER bewerkt en
transporteert eiwitten. Het glad ER maakt vetachtige stoffen.
● Transportblaasjes: vervoeren eiwitten naar en van het ene
organel/celmembraan naar het andere.
● Golgisysteem: bestaat uit platte membraanzakken. Het golgisysteem
bewerkt, sorteert en verpakt stoffen in transportblaasjes.
● Mitochondrium: bestaat uit een glad buitenmembraan en een geplooid
binnenmembraan. Ze breken glucose af met O2→ waar energie bij komt.
● Lysosoom: blaasjes met verteringsenzymen afkomstig van het golgisysteem.
● Cytoskelet: bestaat uit een draadvormig netwerk van structuureiwitten die
een cel stevigheid en vorm geven.
● Centriolen: op elkaar staande buisjes van eiwitten(samen centrosoom)
waaraan eiwitdraden hechten die nodig zijn voor de splitsing van
DNA-moleculen bij celdeling.
Plantencel
Een plantencel bevat dezelfde organellen als bij een dierlijke cel, alleen de centriolen
ontbreken. Ook heeft een plantencel: een celwand, een vacuole en chloroplasten.
In de chloroplasten vindt fotosynthese plaats. In bron 7 in je boek staat een
dierlijke/menselijke cel en in bron 8 een plantencel. Sommige plantencellen bevatten
kleurstofkorrels in het grondplasma: chromoplasten. Aardappels hebben in het
grondplasma zetmeelkorrels zonder kleur: amyloplasten. Chloroplasten,
chromoplasten en amyloplasten heten samen plastiden.
Bacteriën
Bacteriën zijn prokaryoten: ze hebben geen celkern. Een groot cirkelvormig
DNA-molecuul(chromosoom) ligt los in het grondplasma. Bacteriën bezitten ook een
aantal kleine cirkelvormige DNA-moleculen: plasmiden. Sommige soorten bacteriën
hebben rond de celwand een kapsel, dat dient als een extra beschermingslaag.
Sommige bezitten ook flagellen, lange eiwitdraden waarmee ze zich kunnen
voortbewegen.