Jaar 1 module 5 week 2

Samenvatting week 2 module 5


IC Rhesusnegatief en anemie
Voorbereiding:

Bloed samenstelling en aanmaak
Samenstelling
- Rode bloedcellen  erytrocyten, zorgen voor O2 transport
- Witte bloedcellen  leukocyten, zorgen voor het afweersysteem
- Bloedplaatjes  trombocyten, zorgen voor bloedstolling
- Plasma  transport (voedingsstoffen, hormenen, afval etc) en homeostase (PH en
temp)
 Plasma bestaat uit: water, plasma-eiwitten (albumine, fibrinogeen, enzymen,
hormonen) en overig (elektrolyten en aminozuren)

Hematocriet =
- % bloedcellen in het bloed
- Normaal tussen 42 en 42%

Hematopoëse = synthese van bloed
 Begint in het beenmerg
 Begint met een hematopoetische stamcel
 zich ontwikkeld in een lymfoïde stamcellen en myeloïde stamcellen
Myeloïde stamcel kan een:
 erytrocyt worden (RBC)
 megakaryocyt; oftwel een trombocyt (plaatje)
 monocyt/macrofaag
 neurofiel
 basofiel
 eoginofiel
lymfoide stamcel kan een:
 T-lymfocyt of B-lymfocyten  oftewel witte bloedcellen

Erythropoëse = synthese van de rodebloedcellen/erythrocyten
 Erythrocyten hebben geen celkern
 Leven kort, daarna worden ze afgebroken door macrofagen (zitten in de milt, lever en
beenmerg)
 Bij het afbreken van de erythrocyten door de macrofagen komt hemoglobine vrij
 Uit hemoglobine  komt globine, wat weer hergebruikt kan worden in de
erythropoëse
 Uit hemoglobine  komt ook heem, wat bilirubine wordt. Dit wordt via de lever en
gal uitgescheiden in de darmen.

,Stoffen die nodig zijn bij erythropoëse:
- Globine
- Voedingsstoffen (aminozuren, suikers, vetten, vit B12, foliumzuur en ijzer)
- EPO (erythropoetine, vanuit de nieren)

Bloedgroepen

Bloedgroepstelsels
- ABO
- Rhesus
- Kell
- Duffy
- Lutheran

Bloedgroep wordt bepaald door de antigenen die op de rode bloedcellen zitten, samen met
de aangeboren antistoffen tegen de andere bloedgroepen.

UO = AB
UD= O

Introductie rhesusnegatief en
anemie




Erythrocytimmunisatie of trombocytimmunisatie

Bij FMT Antistofvorming is afhankelijk van: immunogeniteit (de mate waarin een bloedgroep
antigeen en antistofrespons kan opwekken) en immuunrespons moeder




FMT

, De foetale erytrocyt heeft een antigeen, wat de
moeder niet heeft. Dit wekt een immuunrespons
op en de moeder gaat antistoffen aanmaken.




1.

Er worden meer antistoffen geproduceerd, die
gaan binden aan het antigeen (de foetale
erytrocyt)



2.

IgG antistoffen kunnen de placenta passeren.
Hierdoor kunnen de geproduceerde antistoffen
door de placenta heen en de erytrocyten van de
foetus gaan afbreken.



3.

Er worden steeds meer erytrocyten van het kind
afgebroken. Er is een bloedgroep antagonisme.
Door de afbraak ontstaat er een laag
hemoglobine gehalte.
 anemie



4.


Screenen
 PSIE= prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie
 Landelijk bevolkingsonderzoek
 Doel: de gevolgen van de infecties en immunisatie voorkomen




Preventie

,  De vorming van RhD-antistoffen kan worden voorkomen
 Toediening anti-Rhesus (D)-immunoglobuline




 voordat dus de immuunrespons optreedt van de moeder, bindt het antiD-
immunoglobuline aan het antigeen van de erytrocyt van de foetus, waardoor er geen
immuunrepons optreedt en de moeder geen antistoffen gaat maken.