Radiologie
A1 les 1
De verschillende grijstinten (contrasten) op een foto:
Verschil in grijstint is gevolg van verschil in absorptie van röntgenstraling in de patiënt. Als je de kV
verhoogt wordt de foto donkerder. Als je de mAs verlaagt is de opname tijd korter en is de foto
kwaliteit beter.
Verschil in grijstint is gevolg van verschil in absorptie van röntgenstraling in de patiënt.
- Te weinig kV is een onderbelichte foto.
- Te veel kV is een overbelichte foto.
- Meer straling is zwarter.
- Contrast ontstaat door absorptie en kV verschillen.
1e kV laag Laag doordringend Groot contrast Groot verschil in Patiënt dosis hoog
vermogen grijswaarden
2e kV hoog Hoog doordringend Contrast klein Klein verschil in
vermogen grijswaarden
Aantekeningen: Als de straling wordt geabsorbeerd moet je
denken het weefsel houdt de straling vast dus is lichter. Als het
niet geabsorbeerd wordt is het donker. Als er geen absorptie
verschil is heb je geen beeld. Dus er moet wel iets geabsorbeerd
worden. Het absorptie verschil door de samenstelling van het
lichaamsweefsel zorgt ervoor dat je verschillende grijstinten op
de foto krijgt. Bv lucht is op de foto zwart. Hoe donker de
structuur op de foto des te minder straling die absorbeert.
Absorptie verschil, verschil in zwarting noemen wij contrast.
Oorzaak verschillende grijstinten:
1e Zwarting → is evenredig met detectordosis.
2e contrast → samenstelling van het lichaam.
3e onscherpte → door beweging van patiënt.
4e beeldruis → wordt bepaald door de hoeveelheid dosis op de detector( als dosis toeneemt neemt
de beeldruis af) Beeldruis wordt ook wel sneeuweffect genoemd en hierdoor kan je de foto minder
goed beoordelen.
Beroepshouding: ALARA: dit betekent dat je zo minmogelijk dosis straling hebt ingediend.
,1. kV verhoging leidt tot verhoging van zwarting:
Als je kV verhoogt neemt de zwarting toe. Maar als je kV verhoogt neemt ook het verschil van
absorptie af, waardoor je foto contrastarmer wordt!!
2. contrast:
Contrast is eigenlijk de zwarting van punt a - de zwarting
van punt b. Dit wordt beïnvloed door: kv, object (dikte
bijvoorbeeld), gradiënt ( achteraf bij digitale radiologie in
stralen contrast kunt versterken of afstaking. Groter
gradiënt contrast neemt toe, bekijkomstandigheden (heb
je een zwarte achtergrond of een witte(NB)).
Speedclass en gradiënt worden verder uitgelegd. (invloed gradiënt en dikte).
Men heeft bewezen dat het beoordelen/bekijken van een röntgenfoto beter is met een zwart
achtergrond dan een wit achtergrond. (bekijksomstandigheden).
, 3. onscherpte:
Dit spreekt voorzich, als de patiënt beweegt dan heb je geen scherpe foto.
4. Beeldruis:
Dit ontstaat, als men de FD afstand vergroot, dus met andere woorden, als je de focus te ver van het
plaatje af houdt (Sneeuweffect). De diagenotische waarde, dus het kunnen beoordelen van de foto
neemt af. Als de straling op de detector toeneemt dan neemt de sneeuweffect af.
Technische fouten in relatie tot de kwaliteit en beeldvorming:
De beeldkwaliteit kan goed of fout zijn, dus geen cijfer!
Kwaliteit en beeldvorming:
1e Zwarting, is evenredig met detectordosis
2e contrast, samenstelling van het lichaam
3e onscherpte, door beweging van patiënt
4e beeldruis wordt bepaald door de hoeveelheid dosis op de detector (als dosis toeneemt neemt de
beeldruis af) Beeldruis wordt ook wel sneeuweffect genoemd en hierdoor kan je de foto minder
goed beoordelen.
Bij de vorige leerdoel zijn deze al uitgelegd.
A1 les 1
De verschillende grijstinten (contrasten) op een foto:
Verschil in grijstint is gevolg van verschil in absorptie van röntgenstraling in de patiënt. Als je de kV
verhoogt wordt de foto donkerder. Als je de mAs verlaagt is de opname tijd korter en is de foto
kwaliteit beter.
Verschil in grijstint is gevolg van verschil in absorptie van röntgenstraling in de patiënt.
- Te weinig kV is een onderbelichte foto.
- Te veel kV is een overbelichte foto.
- Meer straling is zwarter.
- Contrast ontstaat door absorptie en kV verschillen.
1e kV laag Laag doordringend Groot contrast Groot verschil in Patiënt dosis hoog
vermogen grijswaarden
2e kV hoog Hoog doordringend Contrast klein Klein verschil in
vermogen grijswaarden
Aantekeningen: Als de straling wordt geabsorbeerd moet je
denken het weefsel houdt de straling vast dus is lichter. Als het
niet geabsorbeerd wordt is het donker. Als er geen absorptie
verschil is heb je geen beeld. Dus er moet wel iets geabsorbeerd
worden. Het absorptie verschil door de samenstelling van het
lichaamsweefsel zorgt ervoor dat je verschillende grijstinten op
de foto krijgt. Bv lucht is op de foto zwart. Hoe donker de
structuur op de foto des te minder straling die absorbeert.
Absorptie verschil, verschil in zwarting noemen wij contrast.
Oorzaak verschillende grijstinten:
1e Zwarting → is evenredig met detectordosis.
2e contrast → samenstelling van het lichaam.
3e onscherpte → door beweging van patiënt.
4e beeldruis → wordt bepaald door de hoeveelheid dosis op de detector( als dosis toeneemt neemt
de beeldruis af) Beeldruis wordt ook wel sneeuweffect genoemd en hierdoor kan je de foto minder
goed beoordelen.
Beroepshouding: ALARA: dit betekent dat je zo minmogelijk dosis straling hebt ingediend.
,1. kV verhoging leidt tot verhoging van zwarting:
Als je kV verhoogt neemt de zwarting toe. Maar als je kV verhoogt neemt ook het verschil van
absorptie af, waardoor je foto contrastarmer wordt!!
2. contrast:
Contrast is eigenlijk de zwarting van punt a - de zwarting
van punt b. Dit wordt beïnvloed door: kv, object (dikte
bijvoorbeeld), gradiënt ( achteraf bij digitale radiologie in
stralen contrast kunt versterken of afstaking. Groter
gradiënt contrast neemt toe, bekijkomstandigheden (heb
je een zwarte achtergrond of een witte(NB)).
Speedclass en gradiënt worden verder uitgelegd. (invloed gradiënt en dikte).
Men heeft bewezen dat het beoordelen/bekijken van een röntgenfoto beter is met een zwart
achtergrond dan een wit achtergrond. (bekijksomstandigheden).
, 3. onscherpte:
Dit spreekt voorzich, als de patiënt beweegt dan heb je geen scherpe foto.
4. Beeldruis:
Dit ontstaat, als men de FD afstand vergroot, dus met andere woorden, als je de focus te ver van het
plaatje af houdt (Sneeuweffect). De diagenotische waarde, dus het kunnen beoordelen van de foto
neemt af. Als de straling op de detector toeneemt dan neemt de sneeuweffect af.
Technische fouten in relatie tot de kwaliteit en beeldvorming:
De beeldkwaliteit kan goed of fout zijn, dus geen cijfer!
Kwaliteit en beeldvorming:
1e Zwarting, is evenredig met detectordosis
2e contrast, samenstelling van het lichaam
3e onscherpte, door beweging van patiënt
4e beeldruis wordt bepaald door de hoeveelheid dosis op de detector (als dosis toeneemt neemt de
beeldruis af) Beeldruis wordt ook wel sneeuweffect genoemd en hierdoor kan je de foto minder
goed beoordelen.
Bij de vorige leerdoel zijn deze al uitgelegd.
