Deelcontext 1. DE VERLICHTING (1650-1789)
16e en 17e eeuw = start wetenschappelijke revolutie, geleerden ontwikkelden nieuwe manieren om naar de wereld
te kijken. Ze gingen vanaf nu op hun eigen gevoel, observeringen en redeneringen af.
Deze revolutie hing samen met 4 andere ontwikkelingen:
1. De ontdekkingsreizen confronteerden de Europeanen met een nieuwe wereld. Hierdoor leek het oude
wereldbeeld, van de Bijbel, niet meer te kloppen. Geleerden zochten hiervoor verklaringen en probeerden deze
passend te maken in die nieuwe wereld.
2. Er ontstond een hernieuwde interesse voor literatuur en geschiedenis van de oudheid = humanisme. Ze gingen
deze dingen anders interpreteren, en stelden deze kennis ter discussie.
3. Er begon een belangrijk debat over kennis. Rationalisme tegen empirisme, Descartes tegen Locke.
4. Er was sprake van een kruising tussen ambacht en wetenschap.
Begin verlichting = 1950 → Wetenschappelijke methoden moesten worden toegepast op de samenleving, vonden
sommigen.
Newton → zwaartekracht, natuurwetten → oude ideeën over God, natuur en de mens kwamen onder druk te staan.
→ We waren blijkbaar minder afhankelijk van god dankzij deze natuurwetten, hierdoor herkenden velen zich niet
meer in de leer van het Christelijke geloof. Inzicht geloof is persoonlijk, en niet door vorst bepaald.
De rede en het verstand moeten leidend zijn, niet tradities en gezagsverhoudingen. De adel verloor haar macht,
want alle mensen zijn in principe gelijk. Sommigen twijfelden of wel alles met de rede op te lossen was.
Locke & Rousseau = beste manier om burgers te beschermen tegen machtsmisbruik van de staat, uitgaande van
natuurrechten, vastgelegd in een sociaal contract.
➢ Locke = de gemeenschap had een overeenkomst gesloten met de koning. Burgers trouw aan vorst in ruil
voor bescherming. Als de koning zich niet aan de afspraken hield kon de bevolking hem afzetten.
➢ Rousseau = radicaler dan Locke, ging uit van algemene wil → wetten moesten overeenkomen met wat
burgers wilden. De regering moest de directe wil van het volk uitvoeren, dit zou het beste zijn in een
democratie. Positie burgers en armen zou verbeteren, stemming op basis van ratio = in iedereens belang.
➢ Montesquieu = stelde een scheiding der machten voor, de totale macht zou nooit bij 1 persoon liggen.
Wetgevende, uitvoerende, rechtsprekende macht.
➢ Adam Smith = iedereen zou vrij moeten zijn om naar eigen inzicht zijn eigenbelang na te streven.
Gevolg verlichting = ontstaan nieuwe politieke cultuur, publieke debatten in cafe’s en koffiehuizen. Deze publieke
opinie zorgde voor spanningen met autoriteiten.
Verlichting viel samen met het absolutisme → vorsten willen absolute macht, dmv centralisatie. Droit divin = de
gedachte dat god hen had aangesteld om te heersen.
In sommige landen hadden vorsten zelf verlichte ideeën, zonder het absolutisme los te laten = verlicht absolutisme
→ een land kon het best bestuurd worden door een vorst die vanuit verlichte idealen het algemeen belang diende.
Deelcontext 2. REVOLUTIES IN NOORD-AMERIKA EN FRANKRIJK (1776-1813)
Oorzaken amerikaanse revolutie zijn:
● Via boeken en briefwisselingen kwamen verlichtingsideeën terecht in (britse koloniën in) Amerika, dit
zorgde voor de wens naar zelfstandigheid. Britse autoriteiten wilden hier niks van weten.
● Onenigheid over de nieuwe britse belastingen, kolonisten vonden het oneerlijk dat zij wel belasting
betaalden maar geen vertegenwoordigers mochten kiezen voor het britse parlement. De britse koning voerde
de belastingen toch in. Als reactie daarop werden de 13 britse koloniën in juli 1776 onafhankelijk van het
britse moederland.
16e en 17e eeuw = start wetenschappelijke revolutie, geleerden ontwikkelden nieuwe manieren om naar de wereld
te kijken. Ze gingen vanaf nu op hun eigen gevoel, observeringen en redeneringen af.
Deze revolutie hing samen met 4 andere ontwikkelingen:
1. De ontdekkingsreizen confronteerden de Europeanen met een nieuwe wereld. Hierdoor leek het oude
wereldbeeld, van de Bijbel, niet meer te kloppen. Geleerden zochten hiervoor verklaringen en probeerden deze
passend te maken in die nieuwe wereld.
2. Er ontstond een hernieuwde interesse voor literatuur en geschiedenis van de oudheid = humanisme. Ze gingen
deze dingen anders interpreteren, en stelden deze kennis ter discussie.
3. Er begon een belangrijk debat over kennis. Rationalisme tegen empirisme, Descartes tegen Locke.
4. Er was sprake van een kruising tussen ambacht en wetenschap.
Begin verlichting = 1950 → Wetenschappelijke methoden moesten worden toegepast op de samenleving, vonden
sommigen.
Newton → zwaartekracht, natuurwetten → oude ideeën over God, natuur en de mens kwamen onder druk te staan.
→ We waren blijkbaar minder afhankelijk van god dankzij deze natuurwetten, hierdoor herkenden velen zich niet
meer in de leer van het Christelijke geloof. Inzicht geloof is persoonlijk, en niet door vorst bepaald.
De rede en het verstand moeten leidend zijn, niet tradities en gezagsverhoudingen. De adel verloor haar macht,
want alle mensen zijn in principe gelijk. Sommigen twijfelden of wel alles met de rede op te lossen was.
Locke & Rousseau = beste manier om burgers te beschermen tegen machtsmisbruik van de staat, uitgaande van
natuurrechten, vastgelegd in een sociaal contract.
➢ Locke = de gemeenschap had een overeenkomst gesloten met de koning. Burgers trouw aan vorst in ruil
voor bescherming. Als de koning zich niet aan de afspraken hield kon de bevolking hem afzetten.
➢ Rousseau = radicaler dan Locke, ging uit van algemene wil → wetten moesten overeenkomen met wat
burgers wilden. De regering moest de directe wil van het volk uitvoeren, dit zou het beste zijn in een
democratie. Positie burgers en armen zou verbeteren, stemming op basis van ratio = in iedereens belang.
➢ Montesquieu = stelde een scheiding der machten voor, de totale macht zou nooit bij 1 persoon liggen.
Wetgevende, uitvoerende, rechtsprekende macht.
➢ Adam Smith = iedereen zou vrij moeten zijn om naar eigen inzicht zijn eigenbelang na te streven.
Gevolg verlichting = ontstaan nieuwe politieke cultuur, publieke debatten in cafe’s en koffiehuizen. Deze publieke
opinie zorgde voor spanningen met autoriteiten.
Verlichting viel samen met het absolutisme → vorsten willen absolute macht, dmv centralisatie. Droit divin = de
gedachte dat god hen had aangesteld om te heersen.
In sommige landen hadden vorsten zelf verlichte ideeën, zonder het absolutisme los te laten = verlicht absolutisme
→ een land kon het best bestuurd worden door een vorst die vanuit verlichte idealen het algemeen belang diende.
Deelcontext 2. REVOLUTIES IN NOORD-AMERIKA EN FRANKRIJK (1776-1813)
Oorzaken amerikaanse revolutie zijn:
● Via boeken en briefwisselingen kwamen verlichtingsideeën terecht in (britse koloniën in) Amerika, dit
zorgde voor de wens naar zelfstandigheid. Britse autoriteiten wilden hier niks van weten.
● Onenigheid over de nieuwe britse belastingen, kolonisten vonden het oneerlijk dat zij wel belasting
betaalden maar geen vertegenwoordigers mochten kiezen voor het britse parlement. De britse koning voerde
de belastingen toch in. Als reactie daarop werden de 13 britse koloniën in juli 1776 onafhankelijk van het
britse moederland.