BEGRIPPENLIJST DEEL 2: LEVENSLOOPPSYCHOLOGIE
Hieronder zie je een lijst met de te kennen begrippen. In de linkerkolom staat het begrip, de rechterkolom is
leeg. Die kan je zelf aanvullen met de uitleg van het begrip, de inzichten die je opdeed tijdens de les en de
uitleg uit de cursus.
De begrippen staan alfabetisch. Bovendien werken we met een kleurencode, zodat je duidelijk weet hoe je de
begrippen best instudeert:
Wit = actief te kennen (d.w.z.: zowel de uitleg als het woord kunnen reproduceren).
Grijs = woorden die onmisbaar zijn om de cursus te begrijpen. D.w.z. dat je dit woord niet actief moet
kennen maar wel moet begrijpen.
Dit zijn de begrippen die je dient te kennen voor het eindexamen.
1 Actieve woordenschat Woordenschat dat een kind bezit
Aanpassing, het veranderen van ontwikkelen van
2 Adaptatie denkschema’s om wereld beter te begrijpen
Levenloze objecten hebben gevoelens en intenties
3 Animisme
Alles wat het kind ziet op de wereld moet door de mens
4 Artificialisme gemaakt zijn
Indelen van mensen in groep op basis van
5 Categoriseren gemeenschappelijke kenmerken
Het samenbrengen van verschillende items met
6 Classificatie gelijkaardige kenmerken
Denkinhoud, een geheel voorwerpen die samen in een
7 Concepten verzameling worden op basis van gelijkaardige
kenmerken
8 Conditionering
Taken waarbij het kind beseft dat een uiterlijke
9 Conservatietaken verandering daarom perse ook verdere veranderingen
met zich mee moet brengen
Zaken alleen vanuit je eigen invalshoek en standpunt
1 bekijken waardoor ze belangrijke info missen om tot
Egocentrisch denken
0 besluiten te komen
1 Een peuter gaat voorwerpen een betekenis geven die
1 Fantasiespel hier niks mee te maken hebben
, Alles wat gebeurt moet een reden hebben den peuter
1 stelt heel veel ( waarom ) vragen om het doel van dingen
Finalisme
2 te weten te komen
Een hersenaandoening veroorzaakt door alcohol tijdens
1 de zwangerschap
Foetaal alcohol syndroom (FAS)
3
Neutrale objecten lijken gezichten te hebben, heel
1 emotioneel geladen
Fysiognomisch waarnemen
4
Baby’s eerste glimlach
1
Gastric smile
5
De kleuter gaat zich richten op 1 aspect van de situatie
1 ze baseren hun oordeel vanuit hun spontaniteit op wat
Gecentreerd denken
6 hen het meest opvalt
Bij het beoordelen van situatie gaat het lsk niet meer
1 naar 1 bepaald aspect kijken, hij zal ook andere aspecten
Gedecentreerd denken
7 in rekening gaan nemen
1
Habituatie
8
1
Intentioneel handelen
9
Gedachten patroon start van logisch denken
2 generaliseren ( poes is enkel poes van thuis)
Interne voorstellingen
0
Te veel baseren op het gene wat ze zien, nog niet
2 volledig logisch denken , maken niet meer fouten van
Intuïtief denken
1 over discrimineren en generaliseren
Een crisis waarbij de bestaande identiteit
2 dooreengeschud wordt
Kernconflict
2
Kernconflicten
- Babytijd (vertrouwen vs.
Wantrouwen)
2
3 - Peuter (autonomie vs.
Schaamte/twijfel)
- Kleuter (initiatief vs. Schuld)
- Schoolperiode (Vlijt vs.
Minderwaardigheid)
Een bepaalde prikkel associeren met een bepaalde
2 ervaring
Klassieke conditionering
4
Rekening houden met deelverzamelingen en de
2 overkoepelende klasse bij hun redeneringen
Klasseninclusie
5
Hieronder zie je een lijst met de te kennen begrippen. In de linkerkolom staat het begrip, de rechterkolom is
leeg. Die kan je zelf aanvullen met de uitleg van het begrip, de inzichten die je opdeed tijdens de les en de
uitleg uit de cursus.
De begrippen staan alfabetisch. Bovendien werken we met een kleurencode, zodat je duidelijk weet hoe je de
begrippen best instudeert:
Wit = actief te kennen (d.w.z.: zowel de uitleg als het woord kunnen reproduceren).
Grijs = woorden die onmisbaar zijn om de cursus te begrijpen. D.w.z. dat je dit woord niet actief moet
kennen maar wel moet begrijpen.
Dit zijn de begrippen die je dient te kennen voor het eindexamen.
1 Actieve woordenschat Woordenschat dat een kind bezit
Aanpassing, het veranderen van ontwikkelen van
2 Adaptatie denkschema’s om wereld beter te begrijpen
Levenloze objecten hebben gevoelens en intenties
3 Animisme
Alles wat het kind ziet op de wereld moet door de mens
4 Artificialisme gemaakt zijn
Indelen van mensen in groep op basis van
5 Categoriseren gemeenschappelijke kenmerken
Het samenbrengen van verschillende items met
6 Classificatie gelijkaardige kenmerken
Denkinhoud, een geheel voorwerpen die samen in een
7 Concepten verzameling worden op basis van gelijkaardige
kenmerken
8 Conditionering
Taken waarbij het kind beseft dat een uiterlijke
9 Conservatietaken verandering daarom perse ook verdere veranderingen
met zich mee moet brengen
Zaken alleen vanuit je eigen invalshoek en standpunt
1 bekijken waardoor ze belangrijke info missen om tot
Egocentrisch denken
0 besluiten te komen
1 Een peuter gaat voorwerpen een betekenis geven die
1 Fantasiespel hier niks mee te maken hebben
, Alles wat gebeurt moet een reden hebben den peuter
1 stelt heel veel ( waarom ) vragen om het doel van dingen
Finalisme
2 te weten te komen
Een hersenaandoening veroorzaakt door alcohol tijdens
1 de zwangerschap
Foetaal alcohol syndroom (FAS)
3
Neutrale objecten lijken gezichten te hebben, heel
1 emotioneel geladen
Fysiognomisch waarnemen
4
Baby’s eerste glimlach
1
Gastric smile
5
De kleuter gaat zich richten op 1 aspect van de situatie
1 ze baseren hun oordeel vanuit hun spontaniteit op wat
Gecentreerd denken
6 hen het meest opvalt
Bij het beoordelen van situatie gaat het lsk niet meer
1 naar 1 bepaald aspect kijken, hij zal ook andere aspecten
Gedecentreerd denken
7 in rekening gaan nemen
1
Habituatie
8
1
Intentioneel handelen
9
Gedachten patroon start van logisch denken
2 generaliseren ( poes is enkel poes van thuis)
Interne voorstellingen
0
Te veel baseren op het gene wat ze zien, nog niet
2 volledig logisch denken , maken niet meer fouten van
Intuïtief denken
1 over discrimineren en generaliseren
Een crisis waarbij de bestaande identiteit
2 dooreengeschud wordt
Kernconflict
2
Kernconflicten
- Babytijd (vertrouwen vs.
Wantrouwen)
2
3 - Peuter (autonomie vs.
Schaamte/twijfel)
- Kleuter (initiatief vs. Schuld)
- Schoolperiode (Vlijt vs.
Minderwaardigheid)
Een bepaalde prikkel associeren met een bepaalde
2 ervaring
Klassieke conditionering
4
Rekening houden met deelverzamelingen en de
2 overkoepelende klasse bij hun redeneringen
Klasseninclusie
5