Tijden (simple)
Present Simple
• Bij he/she/it zet je een s achter het werkwoord
o Bijvoorbeeld: works, plays en washes
Present Continuous (gebruik als iets op dit moment gebeurt)
• Tegenwoordige tijd = am/is/are + werkwoord + ing.
o Bijvoorbeeld: he is playing soccer.
• Verleden tijd = was/were + werkwoord + ing.
o Bijvoorbeeld: he was playing soccer.
• Toekomende tijd = will be + werkwoord + ing.
o Bijvoorbeeld: he will be playing soccer.
• Voltooide tijd = have/has been + werkwoord + ing.
o Bijvoorbeeld: he has been playing soccer.
Past Simple (gebruik als iets in het verleden heeft plaatsgevonden)
• IF ITS IN THE PAST, USE THE PAST (werkwoord + ed)
o Bijvoorbeeld: worked, played en washed
Past Continuous (gebruik bij gebeurtenis die voortduurde, maar was onderbroken)
• was/were + werkwoord + ing
o Bijvoorbeeld: he was playing soccer when she told me I have to stop.
Tijden (perfect)
Present Perfect (gebruik als iets in het verleden is begonnen, maar nog steeds is)
• have/has + voltooid deelwoord (FYNE JAS)
o Bijvoorbeeld: he has played soccer for some time.
Present Perfect Continuous (gebruik bij acties die nog steeds voortduren)
• have/has been + werkwoord + ing
o Bijvooebeeld: he has been playing
Past Perfect (gebruik bij een gebeurtenis vond plaats vóór een andere gebeurtenis)
• had + voltooid deelwoord
o Bijvoorbeeld: he had played soccer when she came in.
Past Perfect Continuous (gebruik als in verleden is begonnen, maar is afgelopen)
• had been + werkwoord + ing
o Bijvoorbeeld: he had been playing