Nederlands samenvatting argumenteren
Hoofdstuk 1
Par. 1.1
Als je je standpunt over iets inneemt, dan geef je je mening over die zaak; ‘ik vind…,
volgens mij…, ik denk dat… ect’.
• Positief standpunt à Ik vind dat we als voorbereiding op het examen meer oude
examens moeten maken
• Negatief standpunt à volgens mij moeten we als voorbereiding niet meer oude
examens maken.
• Standpunt van twijfel à ik ben er nog niet uit of het goed is als we ons voorbereiden
met oude examens.
Par. 1.2
Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander
aanvallen (=weerleggen).
Een argument kan voor of achter een standpunt staan. Je herkent ze vaak aan: ‘want,
omdat, aangezien, immers ect’.
• Feitelijk argument à je standpunt ondersteun je met een feitelijke uitspraak.
• Waarderend argument à je standpunt ondersteun je met een mening. Het kan mooi,
goed, slecht, (on)gepast… zijn.
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt, met een weerlegging ontkracht je een
argument:
- De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt);
ze zitten immers te springen op donororganen (argument)
- slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor
(tegenargument).
- Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want in het restaurant zijn er
nauwelijks vegetarische gerechten (argument)
- de Italiaanse keuken is juist beroemd om de groente en kaasschotels (weerlegging)
Hoofdstuk 2
Par. 2.1
De aard van het verband tussen argumenten en standpunt noemen we
argumentatieschema’s:
1. Oorzaak & gevolg à een feit of gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of andere
gebeurtenis.
2. Kenmerk & eigenschap à alle onderdelen van een groep hebben hetzelfde
kenmerk, dan heeft één onderdeel dat ook.
3. Voor- & nadelen à de voordelen worden vergeleken met de nadelen.
- alleen voordelen? à Argumentatie op basis van voordelen
- alleen nadelen? à Argumentatie op basis van nadelen.
4. Voorbeelden à een standpunt wordt ondersteund door argumenten die voorbeelden
zijn.
5. Vergelijking à een vergelijking wordt gemaakt tussen twee gevallen waaruit een
overeenkomst komt.
6. Autoriteit à standpunt wordt ondersteund door een deskundige (bron).
Hoofdstuk 1
Par. 1.1
Als je je standpunt over iets inneemt, dan geef je je mening over die zaak; ‘ik vind…,
volgens mij…, ik denk dat… ect’.
• Positief standpunt à Ik vind dat we als voorbereiding op het examen meer oude
examens moeten maken
• Negatief standpunt à volgens mij moeten we als voorbereiding niet meer oude
examens maken.
• Standpunt van twijfel à ik ben er nog niet uit of het goed is als we ons voorbereiden
met oude examens.
Par. 1.2
Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander
aanvallen (=weerleggen).
Een argument kan voor of achter een standpunt staan. Je herkent ze vaak aan: ‘want,
omdat, aangezien, immers ect’.
• Feitelijk argument à je standpunt ondersteun je met een feitelijke uitspraak.
• Waarderend argument à je standpunt ondersteun je met een mening. Het kan mooi,
goed, slecht, (on)gepast… zijn.
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt, met een weerlegging ontkracht je een
argument:
- De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt);
ze zitten immers te springen op donororganen (argument)
- slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor
(tegenargument).
- Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want in het restaurant zijn er
nauwelijks vegetarische gerechten (argument)
- de Italiaanse keuken is juist beroemd om de groente en kaasschotels (weerlegging)
Hoofdstuk 2
Par. 2.1
De aard van het verband tussen argumenten en standpunt noemen we
argumentatieschema’s:
1. Oorzaak & gevolg à een feit of gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of andere
gebeurtenis.
2. Kenmerk & eigenschap à alle onderdelen van een groep hebben hetzelfde
kenmerk, dan heeft één onderdeel dat ook.
3. Voor- & nadelen à de voordelen worden vergeleken met de nadelen.
- alleen voordelen? à Argumentatie op basis van voordelen
- alleen nadelen? à Argumentatie op basis van nadelen.
4. Voorbeelden à een standpunt wordt ondersteund door argumenten die voorbeelden
zijn.
5. Vergelijking à een vergelijking wordt gemaakt tussen twee gevallen waaruit een
overeenkomst komt.
6. Autoriteit à standpunt wordt ondersteund door een deskundige (bron).