4 Verlichting en revoluties (1650-1848)
4.1 De verlichting (1650-1789)
De Duitse filosoof Immanuel Kant (1742-1804) zei in Koningsbergen: “Verlichting is de
bevrijding van de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is.” Volgens
Kant kon puur rationalisme leiden tot waanideeën en immoreel gedrag. Er bestaan
volgens hem universele waarden die iedereen verplicht is op te volgen. Durf te
weten, heb de moed je eigen verstand te gebruiken, is het motto van de verlichting.
In de middeleeuwen was het denken ondergeschikt aan geloof en traditie, maar
vanaf 1650 werden oude inzichten meer en meer ter discussie gesteld. Twee
filosofische stromingen:
→ Empirisme: traditie en geloof moesten plaatsmaken voor waarneming en rede.
Kennis komt voor uit ervaring en waarneming.
→ Rationalisme: traditie en geloof moesten plaatsmaken voor waarneming en rede.
De rede en het menselijk denkvermogen is de voornaamste bron van kennis.
Onder invloed van de verlichting vonden grote veranderingen plaats in het denken
over mens en maatschappij:
→ ontwikkelde mensen gingen het redelijke en wetenschappelijke denken op alle
terreinen van het leven toepassen
→ traditionele ideeën over sociale verhoudingen, politiek, economie en godsdienst
werden ter discussie gesteld
→ de samenleving moest niet gebaseerd zijn op erfelijke rechten en plichten of
religieuze ideeën maar op de rede
→ het verwerpen van de standenmaatschappij en het absolutisme
→ onafhankelijk en onpartijdige rechtspraak
Echter, in dezelfde tijd werd de macht van vorsten op politiek, economisch, militair
en godsdienstig terrein verder uitgebreid en gecentraliseerd. Lodewijk XlV en andere
absolute vorsten rechtvaardigden deze machtsuitbreiding met droit divin: vorsten
hebben hun macht van God gekregen. Alleen God kon over hen oordelen, dus ze
hoefden geen verantwoording af te leggen of hun macht te beperken.
Verlichte denkers hadden andere ideeën over soevereiniteit en over de relatie
tussen vorst en onderdaan en tussen staat en burger.
, Engelse filosoof John Locke (1632-1704):
→ alle mensen zijn vrij en gelijk geboren en hebben het recht om hun leven,
gezondheid, vrijheid en bezit te verdedigen
→ de macht van de staat is gebaseerd op het sociaal contract: mensen spreken af
een deel van hun vrijheid af te staan aan de overheid, maar in ruil daarvoor moet
de overheid hun leven, bezit en vrijheid beschermen en bij conflicten als neutrale
rechter optreden.
→ als een regering niet voldoet aan het sociaal contract mogen de burgers een
andere regering aanstellen
→ voorstander van constitutionele monarchie
→ scheiding kerk en staat
→ zelfstandig denkende mensen kunnen voor zichzelf kiezen waar ze in geloven
Frans-Zwitserse denker Jean-Jacques Rousseau (1712-1778):
→ ook voorstander van het sociaal contract
→ het volk is soeverein en de staat moet de algemene wil - de wil van de
samenleving - vertegenwoordigen
→ mensen mochten niet hun eigen belangen doorzetten, maar moesten zich
onderwerpen aan wetten die in overeenstemming waren met de algemene wil
Onder invloed van de ontdekking van natuurwetten ontstond twijfel aan het geloof.
Franse schrijver Voltaire (1694-1778):
→ natuurwetten bewijzen dat God de wereld heeft gemaakt
→ deïsten geloven dat de wereld Gods plan is, maar dat Hij zich er niet meer mee
bemoeit
→ gematigde verlichting
→ God heeft de wereld geschapen, dus de standenmaatschappij hoort bij het
leven
→ alleen met angst voor de straffen van God kan het volk in bedwang worden
gehouden
→ slechts een kleine bovenlaag is geschikt voor het redelijk denken
→ de staat kon en mocht het gewone volk niet verlichten
Nederlandse filosoof Baruch Spinoza (1632-1677):
→ de natuur is niet gemaakt door God, de natuur en God zijn hetzelfde
→ geloof in wonderen was het gevolg van onwetendheid
4.1 De verlichting (1650-1789)
De Duitse filosoof Immanuel Kant (1742-1804) zei in Koningsbergen: “Verlichting is de
bevrijding van de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is.” Volgens
Kant kon puur rationalisme leiden tot waanideeën en immoreel gedrag. Er bestaan
volgens hem universele waarden die iedereen verplicht is op te volgen. Durf te
weten, heb de moed je eigen verstand te gebruiken, is het motto van de verlichting.
In de middeleeuwen was het denken ondergeschikt aan geloof en traditie, maar
vanaf 1650 werden oude inzichten meer en meer ter discussie gesteld. Twee
filosofische stromingen:
→ Empirisme: traditie en geloof moesten plaatsmaken voor waarneming en rede.
Kennis komt voor uit ervaring en waarneming.
→ Rationalisme: traditie en geloof moesten plaatsmaken voor waarneming en rede.
De rede en het menselijk denkvermogen is de voornaamste bron van kennis.
Onder invloed van de verlichting vonden grote veranderingen plaats in het denken
over mens en maatschappij:
→ ontwikkelde mensen gingen het redelijke en wetenschappelijke denken op alle
terreinen van het leven toepassen
→ traditionele ideeën over sociale verhoudingen, politiek, economie en godsdienst
werden ter discussie gesteld
→ de samenleving moest niet gebaseerd zijn op erfelijke rechten en plichten of
religieuze ideeën maar op de rede
→ het verwerpen van de standenmaatschappij en het absolutisme
→ onafhankelijk en onpartijdige rechtspraak
Echter, in dezelfde tijd werd de macht van vorsten op politiek, economisch, militair
en godsdienstig terrein verder uitgebreid en gecentraliseerd. Lodewijk XlV en andere
absolute vorsten rechtvaardigden deze machtsuitbreiding met droit divin: vorsten
hebben hun macht van God gekregen. Alleen God kon over hen oordelen, dus ze
hoefden geen verantwoording af te leggen of hun macht te beperken.
Verlichte denkers hadden andere ideeën over soevereiniteit en over de relatie
tussen vorst en onderdaan en tussen staat en burger.
, Engelse filosoof John Locke (1632-1704):
→ alle mensen zijn vrij en gelijk geboren en hebben het recht om hun leven,
gezondheid, vrijheid en bezit te verdedigen
→ de macht van de staat is gebaseerd op het sociaal contract: mensen spreken af
een deel van hun vrijheid af te staan aan de overheid, maar in ruil daarvoor moet
de overheid hun leven, bezit en vrijheid beschermen en bij conflicten als neutrale
rechter optreden.
→ als een regering niet voldoet aan het sociaal contract mogen de burgers een
andere regering aanstellen
→ voorstander van constitutionele monarchie
→ scheiding kerk en staat
→ zelfstandig denkende mensen kunnen voor zichzelf kiezen waar ze in geloven
Frans-Zwitserse denker Jean-Jacques Rousseau (1712-1778):
→ ook voorstander van het sociaal contract
→ het volk is soeverein en de staat moet de algemene wil - de wil van de
samenleving - vertegenwoordigen
→ mensen mochten niet hun eigen belangen doorzetten, maar moesten zich
onderwerpen aan wetten die in overeenstemming waren met de algemene wil
Onder invloed van de ontdekking van natuurwetten ontstond twijfel aan het geloof.
Franse schrijver Voltaire (1694-1778):
→ natuurwetten bewijzen dat God de wereld heeft gemaakt
→ deïsten geloven dat de wereld Gods plan is, maar dat Hij zich er niet meer mee
bemoeit
→ gematigde verlichting
→ God heeft de wereld geschapen, dus de standenmaatschappij hoort bij het
leven
→ alleen met angst voor de straffen van God kan het volk in bedwang worden
gehouden
→ slechts een kleine bovenlaag is geschikt voor het redelijk denken
→ de staat kon en mocht het gewone volk niet verlichten
Nederlandse filosoof Baruch Spinoza (1632-1677):
→ de natuur is niet gemaakt door God, de natuur en God zijn hetzelfde
→ geloof in wonderen was het gevolg van onwetendheid