Ontwikkelingsgebieden
lichamelijke rijping
cognitief
moraliteit: wat mag wel en wat niet
sociaal-emotioneel: zelfvertrouwen en identiteit
cognitieve ontwikkeling → piaget
sociaal-emotionele ontwikkeling → erikson
Morele ontwikkeling → Kohlberg
hoofdstuk 1: levenslooppsychologie
baby´s zijn geheel afhankelijk van andere mensen voor hun overleven. Ze beschikken over
een aantal aangeboren reflexen die na verloop van tijd overgaan op doelgerichte
gedragingen. Naast reflexen is er nog een andere overlevingsstrategie, huilen ( je vindt het
geluid zo onprettig dat je het wilt weghalen).
Baby´s tonen gehechtheidsgedrag: signalen afgeven zodat de verzorger dicht in de buurt
blijft zoals lachen of huilen. Hierdoor ontstaat een hechtingsrelatie door fasen.
1. voor hechtingsfase: eerste ⅔ maanden maken ze geen onderscheid in personen
2. beginnende gehechtheid: 3 tot 6 maanden gaan ze onderscheid maken naar wie
ze bepaald gedrag tonen zoals lachen en de persoon die het meest betrokken is
wordt de hechtingspersoon
3. Feitelijke gehechtheid: hechtingsrelatie wordt sterker + het ontstaan van
scheidingsangst met hechtingspersoon en vreemdelingenangst
Tegen het einde van het eerste jaar is er een soort intern werkmodel ontstaan: baby weet
wanneer de hechtingspersoon beschikbaar is. Als die weet dat de hechtingspersoon er voor
hem is als terugvalbasis zal de baby op onderzoek uitgaan.
Rond de 9 maanden zie je een baby informatie zoeken over de gevoelens van anderen om
een onduidelijke gebeurtenis een plaats te geven, dit noemen we social referencing. denk
aan het stoten van de baby zijn knie, hij kijkt naar mama en als ze zegt o niks aan de hand
denkt de baby dat hij ook geen pijn heeft
in motorische ontwikkeling kun je 2 ontwikkelingslijnen onderscheiden:
1. Cefalocaudale ontwikkeling: (kop tot staart) → ontwikkeling gaat van hoofd tot teen
2. Proximodistale ontwikkeling: dichtbij lichaamsas naar de uitstekende delen
(schouder dan vinger)
De motorische ontwikkeling kun je indelen in 4 stadiums:
1. Kijk Stadium: besturen van oogleden en halsspieren
2. Grijp Stadium: grijpen en vastpakken na objecten
3. Zit Stadium: heupen en romp worden sterk → zittend
4. Kruip en optrek stadium: duurt zeker 11 maanden tot een baby zelf kan staan
,Piaget zegt: baby’s hebben nog geen gedachten, dus reageert alleen op wat er binnenkomt
van zijn zintuigen. Sensomotorisch stadium:
1. Ongecoördineerde reflexen
2. Primair circulaire reacties: gedrag zonder dat er een externe prikkel aan pas komt (
vuist perongrluk in mond - zuigen is fijn)
3. Secundaire circulaire reacties: meer aandacht voor de effecten van zijn gedrag
Baby’s leren door klassieke conditionering maar ook operante (meer drinken als er wordt
gelachen) en habituatie (gewoon wennen)
Objectpermanentie: besef dat objecten niet zomaar verdwijnen wanneer ze niet meer te
zien zijn. Ongeveer tegelijk met secundaire circulaire reacties.
Ontwikkeling van de taal —> prelinguale periode
1. Huilen
2. Zelf kleine geluidjes maken
3. Vocaal spel: klankgroepen herhalen
4. Klanken die wereldwijd zijn (baby’s maken tot stadium hierboven allemaal in elk
werelddeel zelfde geluid) verdwijnen en worden klanken uit de moedertaal
(brabbelfase)
Receptief vocabulaire: taalbegrip
Expressief vocabulaire: zelf inzetten van taal
Kind leert eerst taalbegrip daarna productie
Hoe baby’s taal leren, komt door bekrachtigd worden, denk aan pa zeggen en papa wordt
blij dan ga je verder met oefenen. Ook sociale aanmoediging zoals motherese ( lief
stemmetje pratend, eenvoudige zinnen etc tegen baby) helpt met tot stand komen van de
taal.
Baby’s zitten in psychosociale ontwikkeling (erikson) Vetrouwen vs wantrouwen denk aan
die hechtingsrelatie
Cognitief (piaget) in het sensomotorische stadium dus alleen reactie op zintuigelijke en
motorische waarnemingen
het shakensyndroom: vorm van kindermishandeling waarbij verzorgers vanuit
paniektoestand een huilend kind veel gaan schudden met als gevolg fysieke problemen
zoals hersenschade
Een ouder moet consequent + sensitief en responsief reageren. Sensitief is dat je
opmerkt/aanvoelt wat een kind nodig heeft en gevoelig bent voor die signalen dat en bij
responsief reageer je adequaat (bijpassend) erop en doe je er daadwerkelijk iets mee
Sensitief: Het raakt je?
Responsief: Zal ik je dan helpen?. Hierdoor krijgt je kind vertrouwen in de wereld en dat de
hechtingsrelatie blijft bestaan. Ouders hebben de grootste rol in de relatie.
, goodness of fit is dat de baby en de omgeving bij elkaar aansluiten : een makkelijke baby
die wat meer losgelaten word door zijn verzorgers. Kinderen moeten situatief worden
opgevoed: in elke situatie kijken wat een kind nodig heeft. Vaak is een kind niet 1 soort
temperament maar heb je in elke situatie een andere aanpak nodig
baby’s zijn dol op functiespel: nieuw aangeleerde vaardigheden telkens toepassen denk
aan een kind die heeft leren grijpen en nu elke keer je haar vast pakt
je moet een kind een warme en stimulerende omgeving geven om te ontwikkeling maar ook
ruimte om zelf op ontdekking te gaan
hoofdstuk 2
Erik Erikson → Psychosociale ontwikkelingsfasen
Ieder mens gaat door 8 levensfasen om je identiteit verder uit te bouwen. Elk begin van een
nieuwe fasen kent een conflict waar je doorheen moet om verder te ontwikkelen.
1. Babyfase (0-18 maand) → fundamenteel vetrouwen vs wantrouwen
2. Peuter (18 maand - 3) → autonomie vs schuld
3. Kleuter (3 - 6) → iniatief vs schuld
4. basisschoolkind (6 - 12) → vlijt vs minderwaardigheid
5. adolescentie (12-18) → identiteit vs rolverwarring
6. jongvolwassen (18 - 35) → intimiteit vs isolatie
7. middenvolwassen (35-70) → generativiteit vs stagnatie
8. ouderdom (70+) → integriteit vs wanhoop
Piaget → cognitieve ontwikkeling
Kinderen zijn niet dommer dan volwassenen maar denken op een andere manier, namelijk
door een actief constructieproces: kinderen passen zich aan of reageren op nieuwe
omgevingsinformatie (adaptatie). Adaptatie vindt plaats door assimilatie (nieuwe informatie
aanpassen aan een bestaand schema) of accomodatie (je aanpassen aan een nieuwe
situatie). door die 2 processen bouwen we kennis op. zo ontstond de
cognitieve stadiumtheorie:
1. sensomotorische stadium (0/1,5 jaar baby ): zintuigelijk en motorische reacties
2. pre operationeel stadium (1,5/7 jaar peuter/kleuter ) : denken d.m.v fantasie
3. concreet operationeel stadium (7/12 jaar schoolkind ): logisch nadenken en
redeneren
4. formeel operationeel stadium (12+ adolescentie) : logisch redeneren over
denkbeeldige situaties
Lawrence Kohlberg → morele stadiumtheorie
niveau 1: preconventioneel ( kleuter/basisschoolkind )→ wat goed of fout is door belonen
en straffen
niveau 2: conventioneel → handelen vanuit samenlevingsbelangen
niveau 3: postconventioneel → morele principes
Lev vygotsky → socioculturele theorie
kinderen kunnen pas leren als ze hulp en uitdaging krijgen vanuit de omgeving
lichamelijke rijping
cognitief
moraliteit: wat mag wel en wat niet
sociaal-emotioneel: zelfvertrouwen en identiteit
cognitieve ontwikkeling → piaget
sociaal-emotionele ontwikkeling → erikson
Morele ontwikkeling → Kohlberg
hoofdstuk 1: levenslooppsychologie
baby´s zijn geheel afhankelijk van andere mensen voor hun overleven. Ze beschikken over
een aantal aangeboren reflexen die na verloop van tijd overgaan op doelgerichte
gedragingen. Naast reflexen is er nog een andere overlevingsstrategie, huilen ( je vindt het
geluid zo onprettig dat je het wilt weghalen).
Baby´s tonen gehechtheidsgedrag: signalen afgeven zodat de verzorger dicht in de buurt
blijft zoals lachen of huilen. Hierdoor ontstaat een hechtingsrelatie door fasen.
1. voor hechtingsfase: eerste ⅔ maanden maken ze geen onderscheid in personen
2. beginnende gehechtheid: 3 tot 6 maanden gaan ze onderscheid maken naar wie
ze bepaald gedrag tonen zoals lachen en de persoon die het meest betrokken is
wordt de hechtingspersoon
3. Feitelijke gehechtheid: hechtingsrelatie wordt sterker + het ontstaan van
scheidingsangst met hechtingspersoon en vreemdelingenangst
Tegen het einde van het eerste jaar is er een soort intern werkmodel ontstaan: baby weet
wanneer de hechtingspersoon beschikbaar is. Als die weet dat de hechtingspersoon er voor
hem is als terugvalbasis zal de baby op onderzoek uitgaan.
Rond de 9 maanden zie je een baby informatie zoeken over de gevoelens van anderen om
een onduidelijke gebeurtenis een plaats te geven, dit noemen we social referencing. denk
aan het stoten van de baby zijn knie, hij kijkt naar mama en als ze zegt o niks aan de hand
denkt de baby dat hij ook geen pijn heeft
in motorische ontwikkeling kun je 2 ontwikkelingslijnen onderscheiden:
1. Cefalocaudale ontwikkeling: (kop tot staart) → ontwikkeling gaat van hoofd tot teen
2. Proximodistale ontwikkeling: dichtbij lichaamsas naar de uitstekende delen
(schouder dan vinger)
De motorische ontwikkeling kun je indelen in 4 stadiums:
1. Kijk Stadium: besturen van oogleden en halsspieren
2. Grijp Stadium: grijpen en vastpakken na objecten
3. Zit Stadium: heupen en romp worden sterk → zittend
4. Kruip en optrek stadium: duurt zeker 11 maanden tot een baby zelf kan staan
,Piaget zegt: baby’s hebben nog geen gedachten, dus reageert alleen op wat er binnenkomt
van zijn zintuigen. Sensomotorisch stadium:
1. Ongecoördineerde reflexen
2. Primair circulaire reacties: gedrag zonder dat er een externe prikkel aan pas komt (
vuist perongrluk in mond - zuigen is fijn)
3. Secundaire circulaire reacties: meer aandacht voor de effecten van zijn gedrag
Baby’s leren door klassieke conditionering maar ook operante (meer drinken als er wordt
gelachen) en habituatie (gewoon wennen)
Objectpermanentie: besef dat objecten niet zomaar verdwijnen wanneer ze niet meer te
zien zijn. Ongeveer tegelijk met secundaire circulaire reacties.
Ontwikkeling van de taal —> prelinguale periode
1. Huilen
2. Zelf kleine geluidjes maken
3. Vocaal spel: klankgroepen herhalen
4. Klanken die wereldwijd zijn (baby’s maken tot stadium hierboven allemaal in elk
werelddeel zelfde geluid) verdwijnen en worden klanken uit de moedertaal
(brabbelfase)
Receptief vocabulaire: taalbegrip
Expressief vocabulaire: zelf inzetten van taal
Kind leert eerst taalbegrip daarna productie
Hoe baby’s taal leren, komt door bekrachtigd worden, denk aan pa zeggen en papa wordt
blij dan ga je verder met oefenen. Ook sociale aanmoediging zoals motherese ( lief
stemmetje pratend, eenvoudige zinnen etc tegen baby) helpt met tot stand komen van de
taal.
Baby’s zitten in psychosociale ontwikkeling (erikson) Vetrouwen vs wantrouwen denk aan
die hechtingsrelatie
Cognitief (piaget) in het sensomotorische stadium dus alleen reactie op zintuigelijke en
motorische waarnemingen
het shakensyndroom: vorm van kindermishandeling waarbij verzorgers vanuit
paniektoestand een huilend kind veel gaan schudden met als gevolg fysieke problemen
zoals hersenschade
Een ouder moet consequent + sensitief en responsief reageren. Sensitief is dat je
opmerkt/aanvoelt wat een kind nodig heeft en gevoelig bent voor die signalen dat en bij
responsief reageer je adequaat (bijpassend) erop en doe je er daadwerkelijk iets mee
Sensitief: Het raakt je?
Responsief: Zal ik je dan helpen?. Hierdoor krijgt je kind vertrouwen in de wereld en dat de
hechtingsrelatie blijft bestaan. Ouders hebben de grootste rol in de relatie.
, goodness of fit is dat de baby en de omgeving bij elkaar aansluiten : een makkelijke baby
die wat meer losgelaten word door zijn verzorgers. Kinderen moeten situatief worden
opgevoed: in elke situatie kijken wat een kind nodig heeft. Vaak is een kind niet 1 soort
temperament maar heb je in elke situatie een andere aanpak nodig
baby’s zijn dol op functiespel: nieuw aangeleerde vaardigheden telkens toepassen denk
aan een kind die heeft leren grijpen en nu elke keer je haar vast pakt
je moet een kind een warme en stimulerende omgeving geven om te ontwikkeling maar ook
ruimte om zelf op ontdekking te gaan
hoofdstuk 2
Erik Erikson → Psychosociale ontwikkelingsfasen
Ieder mens gaat door 8 levensfasen om je identiteit verder uit te bouwen. Elk begin van een
nieuwe fasen kent een conflict waar je doorheen moet om verder te ontwikkelen.
1. Babyfase (0-18 maand) → fundamenteel vetrouwen vs wantrouwen
2. Peuter (18 maand - 3) → autonomie vs schuld
3. Kleuter (3 - 6) → iniatief vs schuld
4. basisschoolkind (6 - 12) → vlijt vs minderwaardigheid
5. adolescentie (12-18) → identiteit vs rolverwarring
6. jongvolwassen (18 - 35) → intimiteit vs isolatie
7. middenvolwassen (35-70) → generativiteit vs stagnatie
8. ouderdom (70+) → integriteit vs wanhoop
Piaget → cognitieve ontwikkeling
Kinderen zijn niet dommer dan volwassenen maar denken op een andere manier, namelijk
door een actief constructieproces: kinderen passen zich aan of reageren op nieuwe
omgevingsinformatie (adaptatie). Adaptatie vindt plaats door assimilatie (nieuwe informatie
aanpassen aan een bestaand schema) of accomodatie (je aanpassen aan een nieuwe
situatie). door die 2 processen bouwen we kennis op. zo ontstond de
cognitieve stadiumtheorie:
1. sensomotorische stadium (0/1,5 jaar baby ): zintuigelijk en motorische reacties
2. pre operationeel stadium (1,5/7 jaar peuter/kleuter ) : denken d.m.v fantasie
3. concreet operationeel stadium (7/12 jaar schoolkind ): logisch nadenken en
redeneren
4. formeel operationeel stadium (12+ adolescentie) : logisch redeneren over
denkbeeldige situaties
Lawrence Kohlberg → morele stadiumtheorie
niveau 1: preconventioneel ( kleuter/basisschoolkind )→ wat goed of fout is door belonen
en straffen
niveau 2: conventioneel → handelen vanuit samenlevingsbelangen
niveau 3: postconventioneel → morele principes
Lev vygotsky → socioculturele theorie
kinderen kunnen pas leren als ze hulp en uitdaging krijgen vanuit de omgeving