Samenvatting Motorisch leren en psychomotorische ontwikkeling
H1: Situering vh vakgebied
2 basisprincipes: be/bijsturen (motorisch leren) en ontwikkeling (psychomotorische ontwikkeling)
Centraal: beweging bestuderen op gedragsniveau
o Kijken nr gedrag, de motorische handelingen ve persoon
Doelgericht & efficiënt (leren bewegen)
Bij de ‘normale’ gezonde mens
Interactie tussen perceptie & actie
Deelcomponent 1 = Motorisch leren Be-/ bijsturen
Motorische controle
= Studie vd onderliggende en interne processen die het bijsturen v doelgerichte en gecoördineerde
bew mogelijk maakt met daarbij ook aandacht voor factoren die ons besturingsmechanisme(n)
beïnvloeden
Belang van CZS, volgorde-timing v bewegingen, zintuiglijke info
- Hoe CZS tewerk gaat om spieren en gewrichten optimaal te gaan activeren, controleren
coördineren
- Rol v zintuiglijke info daarbij
Motorisch leren
= Studie vh (her)verwerven v motorische vaardigheden, de verbetering vd prestatie v wat reeds is
aangeleerd en de variabelen die iemands vermogen om motorische acties bekwaam uit te voeren
versterken (of afremmen)
Relatief permanente veranderingen gekoppeld aan oefening en ervaring
- Hoe we bepaalde oefeningen en motorische bew best gaan aanleren
- Herverwerving: revalidatie bij kiné
Elke doelgericht bew die wij uitvoeren als mens gekenmerkt dr een paradox:
Als mens in staat om heel consistent en heel accuraat motorisch te gaaan hadelen op hoog niveau
- Vb: we kunnen een bal opvangen aan 50 km/u MAAR weten eigenlijk niet hoe we dit doen
Deelcomponent 2 = PO Ontwikkeling
PO = evolutie in die onderliggende processen en resulterend motorisch
gedrag v geboorte tt overlijden
= Studie vh levenslang proces gerelateerd aan leeftijd waarbij
sequentieel (≠ lineair) en quasi continu veranderingen in motorisch
gedrag optreden, alsook vd op elkaar inwerkende factoren die daarbij
een rol spelen
1
, Opm:
- PO kan gekoppeld w aan leeftijd MAAR het w er niet persee dr gedetermineerd
o Niet idrn gaat op dezelfde leeftijd dezelfde motorische VH hebben en hetzelfde
motorische VH-niveau vertonen
- WEL een simultaan verloop: ruwweg 3 fasen onderscheiden (bij leeftijden)
o Imnds functionele capaciteit en manier waarop die motorische handelingen stelt:
Stijgt tijdens kindertijd
Stagneert in volwassen leeftijd
Daalt op oudere leeftijd (hier ook ontwikkeling maar evolueert in – zin)
- PO gebeurt sequentieel (MAAR niet persee lineair): duurtijd tss aanleren v opeenvolgende
VH kan variëren
eerst kruipen, dan stappen MAAR je kunt er langer over doen om te leren kruipen dan om te leren
stappen
Theoretische concepten (EX!)
MATURATIE-OF RIJPINGSTHEORIE INFORMATIE-THEORETISCHE ECOLOGISCHE VISIE
(’30-’40) BENADERING (’60-’70) (’70-’80)
Focus exclusief op individu Mens als ‘computer’ Mens en omgeving aan elkaar
koppelen
Ontwikkeling door: Mens als informatieverwerkend- Individu dat in een bepaalde
- genetische factoren (DNA) systeem met schema’s, programma’s omgeving een bepaalde taak zal
- interne factoren (CZS) en commando’s uitvoeren
= °maturatie = gedrag
Centrale gedachte: Centrale gedachte: Centrale gedachte:
Baby, peuter, kind ontwikkelt zich Hersenen ontvangen bep info, = constraints model – Newell
geleidelijk v ene nr andere fase verwerken, interpreteren deze om
+ ontwikkeling bep dr eig waarmee kind dan via bep schema’s, programma’s,
geboren is commando’s ons bewegingsaparaat
+ onder controle vd rijping vh CZS DUS op het juiste moment in gang te
overgang nr volgende fase wnnr kind zetten lichaam voert gepaste
daar intrinsiek klaar voor is (neuronaal gecoördineerde bew uit
rijp)
Input
Conclusie:
- Ontwikkeling op voorhand bep Focus op interne organisatie-en
- Geen externe invloeden, enkel processen (CZS):
interne biologische klok 3 stadia in infoverwerking:
1. Stimulus identificatie
CZS: hersenen, ruggenmerg, 2. Respons selectie
tussenliggende struct 3. Respons programmering
Output
Stimulus identificatie
= er is een bep prikkel, wat is de
prikkel?
- Stimulusdetectie: obv
helderheid stimulus (ruisvrij,
hoe duidelijk is ze?) en afh
2
, vd intensiteit (hoe sterk,
hoe luid, hoe hard)
- Patroonherkenning: waaruit
bestaat de stimulus?
Respons selectie
= is er een antw nodig en zo ja, welk
motorisch antw is meest geschikt?
(samenspel tss de info die je
opneemt en hoe je in het verleden
met een gelijkaardige situatie bent
omgegaan)
Respons programmering
= programmeren welke spieren wat
wnnr gaan doen obv gekozen
motorische respons
- Open/closed loop
- Ingewikkeldheid en duur vh
antw hebben een invloed
!! voor motorische controle en ML
= hiëragisch model WANT CZS is
onmisbaar
elk signaal moet eerst in hersenen
passeren (interne processen!)
vooraleer er commando’s nr onze
spieren, pezen, gewrichten
vertrekken
CZS staat in voor aansturing spieren,
pezen, gewrichten cruciale rol
Geen autonomie, geen
zelfstandigheid v ons
bewegingsstelsel zelf steeds
onder controle vh CZS en hogere
hersencentra (grote cognitieve
belasting)
A. GESELL = voortrekker vd theorie: SCHMIDT (O) & ADAMS (C) K. NEWELL - Constraints model
Groei en ontwikkelingspatronen: Open loop: programmering Alles vertrekt uit 3 elementen:
- Cephalo-caudaal: eerst hoofd, = bewegingsmodaliteiten vastleggen - Individu
dan pas lager gelegen struct voor een motorische handeling te - Omgeving
- Proximo-distaal: eerst romp, kunnen vastleggen - Taak
dan schouders en heupen, dan
ledematen Closed loop: bijsturing Elke vorm v bewegingsgedrag en
(v binnen nr buiten) = eenmaal u motorische handeling de evolutie bij PO = result v
bezig is kun je nog correcties wisselwerking tss veranderende
Vb grijpen: klein vw eerst met hele hand, uitvoeren obv nieuwe info die ons individuele, omgevingsgebonden
later pas met minder contact vastnemen systeem binnenkomt en taakgebonden kenmerken
Bewegingen: Constraints
- Enkelvoudigsamengesteld: = VW’en én beperkingen om tt een
eerst leren springen, nadien bep bewgedrag of bewuitvoering
touwdraaien, nadien samen te komen:
3
, - Totaallokaal: Individu
baby gaat vw met volledig - Functionele Cs:
lichaam grijpen, nadien met 1 motivatie, aandacht,
hand pas vermoeidheid, …
= psychologische aspecten
veranderen snel tijdens
PO
- Structurele Cs:
morfologische (geslacht,
lengte, gewicht, …) en
neurologische kenmerken
(CZS)
veranderen heel
geleidelijk tijdens PO
Omgeving
- Fysische Cs:
Fz, hvh licht, T°,
ondergrond
- Socioculturele Cs: manier
waarop je aangemoedigd
w, verwachtingen die aan
jou gesteld w,
leefomstandigheden
Taak: specifiek doel vd taak,
expliciete regels, materiaal
!! Kenmerken vh individu,
omgeving waarin de actie plaats
vindt en specifieke taakvereisten
moeten steeds SAMEN in rekening
gebracht w om motorisch gedrag
(leren en ontw) goed te begrijpen
Leren verschild niet van maturatie Directe perceptie-actie koppeling:
gewoon ander facet vh fundamenteel Gibson
groeiproces Info ontvangen en uitvoering
bijhorende handeling horen samen
= simultaan optreden
(de info die je waarneemt geeft al
meteen aan welke handeling in een
bep situatie het meest geschikt is)
Zelforganisatie op perifeer niveau
(BERNSTEIN)
Spieren en gewrichten gaan
zelfstandig samenwerken om tt
doelgericht bewegen te komen
Probleem v vrijheidsgraden
oplossen (700 spieren, 100
gewrichten moeten allemaal
afzonderlijk aangestuurd w =
moeilijk! DUS lichaam organiseert
zichzelf zodat we minder eenheden
moeten aansturen
cognitieve belasting daalt
4
H1: Situering vh vakgebied
2 basisprincipes: be/bijsturen (motorisch leren) en ontwikkeling (psychomotorische ontwikkeling)
Centraal: beweging bestuderen op gedragsniveau
o Kijken nr gedrag, de motorische handelingen ve persoon
Doelgericht & efficiënt (leren bewegen)
Bij de ‘normale’ gezonde mens
Interactie tussen perceptie & actie
Deelcomponent 1 = Motorisch leren Be-/ bijsturen
Motorische controle
= Studie vd onderliggende en interne processen die het bijsturen v doelgerichte en gecoördineerde
bew mogelijk maakt met daarbij ook aandacht voor factoren die ons besturingsmechanisme(n)
beïnvloeden
Belang van CZS, volgorde-timing v bewegingen, zintuiglijke info
- Hoe CZS tewerk gaat om spieren en gewrichten optimaal te gaan activeren, controleren
coördineren
- Rol v zintuiglijke info daarbij
Motorisch leren
= Studie vh (her)verwerven v motorische vaardigheden, de verbetering vd prestatie v wat reeds is
aangeleerd en de variabelen die iemands vermogen om motorische acties bekwaam uit te voeren
versterken (of afremmen)
Relatief permanente veranderingen gekoppeld aan oefening en ervaring
- Hoe we bepaalde oefeningen en motorische bew best gaan aanleren
- Herverwerving: revalidatie bij kiné
Elke doelgericht bew die wij uitvoeren als mens gekenmerkt dr een paradox:
Als mens in staat om heel consistent en heel accuraat motorisch te gaaan hadelen op hoog niveau
- Vb: we kunnen een bal opvangen aan 50 km/u MAAR weten eigenlijk niet hoe we dit doen
Deelcomponent 2 = PO Ontwikkeling
PO = evolutie in die onderliggende processen en resulterend motorisch
gedrag v geboorte tt overlijden
= Studie vh levenslang proces gerelateerd aan leeftijd waarbij
sequentieel (≠ lineair) en quasi continu veranderingen in motorisch
gedrag optreden, alsook vd op elkaar inwerkende factoren die daarbij
een rol spelen
1
, Opm:
- PO kan gekoppeld w aan leeftijd MAAR het w er niet persee dr gedetermineerd
o Niet idrn gaat op dezelfde leeftijd dezelfde motorische VH hebben en hetzelfde
motorische VH-niveau vertonen
- WEL een simultaan verloop: ruwweg 3 fasen onderscheiden (bij leeftijden)
o Imnds functionele capaciteit en manier waarop die motorische handelingen stelt:
Stijgt tijdens kindertijd
Stagneert in volwassen leeftijd
Daalt op oudere leeftijd (hier ook ontwikkeling maar evolueert in – zin)
- PO gebeurt sequentieel (MAAR niet persee lineair): duurtijd tss aanleren v opeenvolgende
VH kan variëren
eerst kruipen, dan stappen MAAR je kunt er langer over doen om te leren kruipen dan om te leren
stappen
Theoretische concepten (EX!)
MATURATIE-OF RIJPINGSTHEORIE INFORMATIE-THEORETISCHE ECOLOGISCHE VISIE
(’30-’40) BENADERING (’60-’70) (’70-’80)
Focus exclusief op individu Mens als ‘computer’ Mens en omgeving aan elkaar
koppelen
Ontwikkeling door: Mens als informatieverwerkend- Individu dat in een bepaalde
- genetische factoren (DNA) systeem met schema’s, programma’s omgeving een bepaalde taak zal
- interne factoren (CZS) en commando’s uitvoeren
= °maturatie = gedrag
Centrale gedachte: Centrale gedachte: Centrale gedachte:
Baby, peuter, kind ontwikkelt zich Hersenen ontvangen bep info, = constraints model – Newell
geleidelijk v ene nr andere fase verwerken, interpreteren deze om
+ ontwikkeling bep dr eig waarmee kind dan via bep schema’s, programma’s,
geboren is commando’s ons bewegingsaparaat
+ onder controle vd rijping vh CZS DUS op het juiste moment in gang te
overgang nr volgende fase wnnr kind zetten lichaam voert gepaste
daar intrinsiek klaar voor is (neuronaal gecoördineerde bew uit
rijp)
Input
Conclusie:
- Ontwikkeling op voorhand bep Focus op interne organisatie-en
- Geen externe invloeden, enkel processen (CZS):
interne biologische klok 3 stadia in infoverwerking:
1. Stimulus identificatie
CZS: hersenen, ruggenmerg, 2. Respons selectie
tussenliggende struct 3. Respons programmering
Output
Stimulus identificatie
= er is een bep prikkel, wat is de
prikkel?
- Stimulusdetectie: obv
helderheid stimulus (ruisvrij,
hoe duidelijk is ze?) en afh
2
, vd intensiteit (hoe sterk,
hoe luid, hoe hard)
- Patroonherkenning: waaruit
bestaat de stimulus?
Respons selectie
= is er een antw nodig en zo ja, welk
motorisch antw is meest geschikt?
(samenspel tss de info die je
opneemt en hoe je in het verleden
met een gelijkaardige situatie bent
omgegaan)
Respons programmering
= programmeren welke spieren wat
wnnr gaan doen obv gekozen
motorische respons
- Open/closed loop
- Ingewikkeldheid en duur vh
antw hebben een invloed
!! voor motorische controle en ML
= hiëragisch model WANT CZS is
onmisbaar
elk signaal moet eerst in hersenen
passeren (interne processen!)
vooraleer er commando’s nr onze
spieren, pezen, gewrichten
vertrekken
CZS staat in voor aansturing spieren,
pezen, gewrichten cruciale rol
Geen autonomie, geen
zelfstandigheid v ons
bewegingsstelsel zelf steeds
onder controle vh CZS en hogere
hersencentra (grote cognitieve
belasting)
A. GESELL = voortrekker vd theorie: SCHMIDT (O) & ADAMS (C) K. NEWELL - Constraints model
Groei en ontwikkelingspatronen: Open loop: programmering Alles vertrekt uit 3 elementen:
- Cephalo-caudaal: eerst hoofd, = bewegingsmodaliteiten vastleggen - Individu
dan pas lager gelegen struct voor een motorische handeling te - Omgeving
- Proximo-distaal: eerst romp, kunnen vastleggen - Taak
dan schouders en heupen, dan
ledematen Closed loop: bijsturing Elke vorm v bewegingsgedrag en
(v binnen nr buiten) = eenmaal u motorische handeling de evolutie bij PO = result v
bezig is kun je nog correcties wisselwerking tss veranderende
Vb grijpen: klein vw eerst met hele hand, uitvoeren obv nieuwe info die ons individuele, omgevingsgebonden
later pas met minder contact vastnemen systeem binnenkomt en taakgebonden kenmerken
Bewegingen: Constraints
- Enkelvoudigsamengesteld: = VW’en én beperkingen om tt een
eerst leren springen, nadien bep bewgedrag of bewuitvoering
touwdraaien, nadien samen te komen:
3
, - Totaallokaal: Individu
baby gaat vw met volledig - Functionele Cs:
lichaam grijpen, nadien met 1 motivatie, aandacht,
hand pas vermoeidheid, …
= psychologische aspecten
veranderen snel tijdens
PO
- Structurele Cs:
morfologische (geslacht,
lengte, gewicht, …) en
neurologische kenmerken
(CZS)
veranderen heel
geleidelijk tijdens PO
Omgeving
- Fysische Cs:
Fz, hvh licht, T°,
ondergrond
- Socioculturele Cs: manier
waarop je aangemoedigd
w, verwachtingen die aan
jou gesteld w,
leefomstandigheden
Taak: specifiek doel vd taak,
expliciete regels, materiaal
!! Kenmerken vh individu,
omgeving waarin de actie plaats
vindt en specifieke taakvereisten
moeten steeds SAMEN in rekening
gebracht w om motorisch gedrag
(leren en ontw) goed te begrijpen
Leren verschild niet van maturatie Directe perceptie-actie koppeling:
gewoon ander facet vh fundamenteel Gibson
groeiproces Info ontvangen en uitvoering
bijhorende handeling horen samen
= simultaan optreden
(de info die je waarneemt geeft al
meteen aan welke handeling in een
bep situatie het meest geschikt is)
Zelforganisatie op perifeer niveau
(BERNSTEIN)
Spieren en gewrichten gaan
zelfstandig samenwerken om tt
doelgericht bewegen te komen
Probleem v vrijheidsgraden
oplossen (700 spieren, 100
gewrichten moeten allemaal
afzonderlijk aangestuurd w =
moeilijk! DUS lichaam organiseert
zichzelf zodat we minder eenheden
moeten aansturen
cognitieve belasting daalt
4