HUISDIEREN
1.ANATOMISCHE EN FYSIOLOGISCHE KENMERKEN REPTIELEN EN
AMFIBIEËN
1.1. TAXONOMIE
Reptilia
1. Crocodylia (krokodil)
a. Krokodillen
b. Kaaimannen en alligators
c. gavialen
2. squamata (hagedissen, slangen)
a. sauria: hagedisachtigen
* 4 poten, oogleden (behalve luipaardgecko’s = eublepharis
macularius)
* gevarieerde grootte
b. serpentes: slangen
* pootloos! Geen oogleden maar BRIL, geen uitwendig trommelvlies
* gifklieren geëvolueerd uit speekselklieren
* gevarieerde grootte
c. amphisbaenia: wormhagedissen
* gravende pootloze reptielen
3. testudines (schildpadden) / chelonia
a. cryptodira = halsbergers
-> kop in schild trekken
fct? zichzelf beschermen
b. pleurodira = halswanders
-> kop niet intrekken maar kop opzij draaien
fct? zichzelf beschermen
4. rhynochocephalia (brughagedissen)
* stekels op rug
Amphibia
1. gymnophiona (wormsalamanders)
2. anura (kikkers)
3. caudata (salamanders)
,1.2. METABOLISME
Koudbloedige dieren REPTIELEN Warmbloedige dieren ZOOGDIEREN,
VOGELS
poikilotherm: lichaams°C niet homeotherm: lichaams°C
constant verandert mee met constant ongeacht de omgeving
omgeving endotherm: produceren zelf
ectotherm: regelen lichaams°C warmte om lichaams°C op peil te
via omgeving houden
Voordeel? heel efficiënt omgaan met
energie -> geen extra energie nodig om
lichaams°C te behouden + kunnen leven
van minder voedsel en hebben dus minder
calorieën nodig
Nadeel? Afh van thermische gradiënt in
omgeving
opl? aanpassing in natuurlijke
omstandigheden zoals winterslaap
MAAR
wat bij gevangenschap?
Thermische gradiënt: een geleidelijke overgang van warme naar koudere °C waardoor
dier zelf de ideale plek kan kiezen
Gewenste optimale temperatuurzone of voorkeurs°C: grenzen waarin de °C
comfortabel voelt voor dieren en goed kan functioneren. Binnen deze zone hoeft dier
weinig / geen energie te besteden aan regelen van lichaams°C
= POTZ = preferred optimal temperature zone
Voorkeur lichaamstemperatuur: interne °C waarbij dier optimaal functioneert.
-> endotherm meestal 37°C
-> ectotherm varieert en gaan actief op zoek naar
warmtebronnen
= PBT = preferred body temperature
Lichaamsfunctie afh van °C DRM omgevingstemperatuur belangrijk:
1. metabolisme
2. activiteit
3. foerageren
4. voortplanting
5. vertering voedsel!!
Kijken naar lichaamshouding = gedragsmatige thermoregulatie:
via?
- Verplaatsen in omgeving naar koelere of warme plakken
- Aanpassen lichaamshouding door opp. vergroten of verkleinen
vb.buik op grond: opwarmen want grond is warm OOK mond open, hoofd
omhoog zo volledig in zon + opkrullen is voor warmte op te houden
buik zo hoog mogelijk: afkoelen OOK heel smal maken voor minder
zonnestralen op te vangen + beschutting
Gedragsmatige thermoregulatie: dieren passen hun omgeving aan om hun
lichaams°C te regelen
2
,vb. zonnebaden of schuilen in schaduw
Warmte overdragen van warmtebron naar voorwerp via?
Convectie: via luchtstromen of vloeistoffen (lucht of water)
vb. lucht uit omgeving
Conductie: via geleiding via ander materiaal die goed warmte geleid
vb. stenen
Straling / radiatie: stralingswarmte
vb. staling van zon en reflectie op steen
1.3. INTEGUMENT
Epidermis : opperhuid
= 2 soorten keratine: eiwit
o Alfa keratine: plaatsjes die over elkaar liggen -> weinig opening ertussen =
moeilijke injectie
o Beta keratine (is harder dan alfa)
Dermis : lederhuid
= in sommige beenplaten aanwezig vb. hagedissen, krokodillen, schildpadden
o Carapax: rugschild
o Plastron: buikschild
Subcutis = hypodermis : onderhuid
-> heel belangrijk want weinig ruimte waardoor geen onderhuidse injectie
kan doen bij
reptielen (hagedissen en schildpadden wel op sommige plaatsen)
Huid van reptielen kenmerken:
1. sterk gekeratiniseerd => schubben
fct? voorkomen vochtverlies -> aanpassing om in droge biotopen te
overleven
2. niet erg elastisch en niet mee groeien
gevolg? Weinig uitrekken dus opl vervellen = ecdysis (meerdere keren per
jaar)
3. beperkt subcutaan weefsel (subcutis)
ECDYSIS OF VERVELLING
Wnr? bij huidschade, groei door schildklier
= goede vervelling wijst op gezond dier en moet ook steeds worden nagekeken!
Cyclus:
1. vermenigvuldigen van cellen in epidermis
2. secretie van lymfe met enzymen tussen oude en nieuwe epidermis
-> oud epidermis heeft doffe kleur + troebele bril
bril: bovenste oogleden met onderste oogleden versmolten over hoornvlies heen
3. vaak mechanisch verwijdering van oude huid door wrijving tegen voorwerpen
-> kan in 1 keer of in flarden/stukjes
3
, 4. NA zijn ze kwetsbaarder door huid week
DYSECDYSIS OF ABNORMALE VERVELLING
Oorzaken?
1. Huisvesting
o Lage LV
o Geen gepaste voorwerpen om tegen te wrijven
2. Voedingstekorten
3. Algemene gezondheid
o Deshydradatie
o Huidproblemen
o Ectoparasieten
Huid van amfibieën kenmerken:
1. Zeer permeabel
= geen of heel dunne laag gekeratiniseerde cellen
+ waterabsorptie uit omgeving -> niet voor te drinken
2. Aanwezigheid chromatoforen
3. Aanwezigheid klieren
fct? bescherming huid ook tegen toxische stoffen
4. Ecdysis via huid opeten
1.4. ZICHT
PERIOCULAIRE STRUCTUREN
Sommige hagedissen:
- heel dunnen onderste oogleden
Meeste reptielsoorten:
- derde ooglid = membrana nictitans is goed ontwikkeld en beweeglijk
Slangen en sommige hagedissen:
- oogschubben of bril
Traanvocht tussen cornea / hoornvlies en oogschub -> loopt naar mond
uitz. Schildpadden hebben geen traanafvoerkanaal -> tranen lopen over ooglidranden
gevolg? Enige heldere epiphora / tranen is normaal
Reptielen hebben weinig ontwikkelde extraoculaire spieren -> oogbol vrij onbeweeglijk
uitz. Kameleons kunnen ogen onafh van elkaar bewegen want goede ontwikkelde
extraoculaire spieren
Ogen van veel amfibieën helpen bij slikbeweging: ventraal tot mondholte
gevolg? Bij verlies oog = moeilijkheden met slikken!!
4