1. Wijsbegeerte binnen de Antieke Bestaanshorizon
1.1 Van mythos naar logos
De rol van de mythe
In de vroege Griekse cultuur was de mythe het overheersende
verklaringsmodel.
Mythen boden antwoorden op existentiële vragen: oorsprong
van de wereld, natuurfenomenen, betekenis van het bestaan.
Deze verhalen waren verankerd in het goddelijke: goden en
halfgoden bepaalden het lot van de wereld en de mens.
Klassieke bronnen: Homerus (Ilias, Odyssee) en Hesiodus
(Theogonie).
Belangrijk: de mythe legitimeert (zo hoort het), maar onderzoekt
niet kritisch.
De opkomst van de logos
Cultuurschok: reizigers zoals Xenophanes merken dat
godsbeelden cultureel bepaald zijn → kritiek op antropomorfe goden.
Resultaat: zoektocht naar universele, rationele verklaringen →
logos.
Peisistratus: zorgt voor de schriftelijke vastlegging van mythen →
overgang van mondelinge naar geordende traditie.
Belangrijke stap: desacralisering → goden bevinden zich buiten het
aardse → ruimte voor menselijke redenering.
Opkomst van theoria (beschouwende kennis): weten om te weten,
vaak geïnspireerd door Egyptische denktradities.
1.2 De natuurfilosofen en het ontstaan van een kosmologie
Sophoi: wijzen die natuurlijke fenomenen rationeel willen verklaren.
Begin van de kosmologie.
Ze zoeken naar een oerstof (archè): element dat aan alles ten
grondslag ligt.
1
,➤ Voorbeelden:
Thales: alles is water.
Anaximenes: alles is lucht.
Deze filosofieën zijn materialistisch en naturalistisch.
➤ Heraclitus (ca. 540–480 v.C.)
Bekend om: “Alles stroomt” (panta rhei).
De werkelijkheid is in constante verandering en spanning.
Strijd (polemos) is de bron van alle dingen.
Ordelijkheid komt voort uit tegenstrijdigheden.
➤ Parmenides (ca. 515–445 v.C.)
Stelling: “Het zijnde is, het niet-zijnde is niet”.
Conclusies:
o Het zijnde is onveranderlijk, eeuwig, ondeelbaar.
o Er is slechts één zijn, geen veelheid.
o Beweging en verandering zijn illusies.
Grondslag voor het latere metafysische denken (eenheid boven
veelheid).
📝 Aristoteles bekritiseert Parmenides: hij negeert het waarneembare, het
concrete.
1.3 Het ontstaan van een ethiek
➤ Verandering door desacralisering
Wegval van goddelijke autoriteit → nood aan menselijke normen
en wetten.
Evolutie:
o Van Basileus (koning als hoogste rechter),
o Naar bloedwraak (wraak als plicht),
o Naar Draconische wetten → eerste gecodificeerde
strafwetgeving.
➤ Spanning tussen natuur en cultuur vraagt om rationalisering.
2
, 1.4 De sofisten en Socrates
➤ Sofisten
Leraars in retoriek en overtuigingskunst.
Geconfronteerd met het wegvallen van vaste waarden.
Stelling van Protagoras: “De mens is de maat van alle dingen” →
relativisme.
Gevaar: kennis als machtsmiddel (logos als instrument, niet als
waarheid).
→ Opkomst van kritiek door Socrates en Plato.
➤ Socrates (469–399 v.C.)
Zocht naar ware betekenis van morele begrippen via dialoog en
ironie.
Bekend om: “Ik weet dat ik niets weet.”
Wou mensen tot zelfkennis brengen.
Richtte zich tegen sofistische schijnwijsheid.
Stierf door de gifbeker wegens ‘verderven van de jeugd’ en
‘ongeloof in de goden van de stad’.
2. De filosofie wordt een systeem
🧠 Plato (ca. 428–347 v.C.) – De filosoof van de ideeën
1. Filosofie als systeem
Plato streeft naar een universeel systeem dat alle kennis en
waarheid omvat.
Hij probeert het eeuwige zoeken naar waarheid te verzoenen
met een vaste structuur van denken.
2. De ziel (psychè)
Plato sluit aan bij de visie van Socrates en gaat verder: de ziel is
de kern van de persoon en bron van kennis en moraal.
Drieledige ziel:
o Logistikon (rede) – deugd: verstandigheid
o Thumoeides (moed/wil) – deugd: dapperheid
3