100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Samenvatting Voorgeschreven wetenschappelijke artikelen voor materieel strafrecht

Rating
-
Sold
-
Pages
2
Uploaded on
21-10-2025
Written in
2024/2025

In het kort de artikelen die zijn voorgeschreven voor het materieel strafrecht tentamen zodat je deze zelf niet helemaal hoeft door te spitten. Zo ben je voorbereid op een eventuele argumentatie-vraag.

Institution
Course








Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Uploaded on
October 21, 2025
Number of pages
2
Written in
2024/2025
Type
Summary

Subjects

Content preview

Legaliteit in Brussel en Luxemburg
Ouwerkerk onderzoekt het materieelrechtelijk legaliteitsbeginsel binnen de EU-rechtsorde, met speciale aandacht voor het bepaaldheidsgebod –
het vereiste dat strafbepalingen duidelijk en voorzienbaar moeten zijn. Ze neemt als uitgangspunt Groenhuijsen, die benadrukte dat legaliteit niet
alleen legitimiteit aan overheidsoptreden verleent, maar ook moet worden verdiept via rechtvaardige rechtspraak en strafrechtelijk beleid.
Ouwerkerk bespreekt een arrest van het Hof van Justitie van de EU (zaak JI) over de Poolse strafwetgeving, waarin het vage begrip ‘aanzienlijke
hoeveelheid drugs’ een strafverzwarende omstandigheid vormt. Dat begrip is ontleend aan een EU-kaderbesluit maar werd door Polen zonder
nadere definiëring overgenomen, wat leidde dat tot uiteenlopende rechterlijke interpretaties.
Het Hof oordeelde dat het geen probleem is als zo’n begrip vaag is, zolang de rechterlijke interpretatie redelijkerwijs voorzienbaar is. Daarmee
sluit het Hof aan bij het EHRM, dat een zekere mate van vaagheid accepteert, mits de norm voldoende kenbaar en voorzienbaar is.
Ouwerkerk uit kritiek op het Hof omdat het:
 toelaat dat nationale rechters een vage strafnorm per geval interpreteren;
 daarmee verantwoordelijkheid voor voldoen aan het bepaaldheidsgebod verdeelt tussen wetgever en rechter, ipv deze primair bij de
wetgever te leggen;
 onvoldoende duidelijk maakt hoe voorziebaarheid gegarandeerd blijft bij uiteenlopende rechterlijke oordelen.
Bovendien stelt ze dat de EU-wetgever onvoldoende invulling geeft aan zijn verantwoordelijkheid voor duidelijke strafwetgeving. In plaats van
richting te geven, laat men lidstaten met vage normen achter. Dat schaadt de rechtszekerheid en de legitimiteit van strafrechtelijk optreden.
Ouwerkerk pleit voor een herwaardering van het bepaaldheidsgebod binnen de EU. Als zowel de EU- als de nationale wetgever vage normen
hanteren, en rechters deze moeten concretiseren, dreigt het legaliteitsbeginsel uitgehold te worden. Dit raakt aan de kern van Groenhuijsen’s visie:
het strafrecht moet niet alleen legaal, maar ook legitiem en rechtvaardig zijn – iets dat begint bij duidelijke wetgeving.

Meer aandacht voor de rechtspersoon
In zijn bijdrage pleit Doorenbos voor een hernieuwde en veel grondigere wetgevende aandacht voor de rechtspersoon als strafrechtelijk subject.
Hoewel Nederland al sinds 1976 rechtspersonen formeel erkent als daders van strafbare feiten (51 Sr)), is deze erkenning volgens Doorenbos nooit
echt uitgediept. De wettelijke basis is summier en laat veel cruciale vragen onbeantwoord, met als gevolg dat de rechter de afgelopen decennia zelf
allerlei kaders heeft moeten ontwikkelen. Dat is onwenselijk: de rechtspersoon is een juridisch bijzonder fenomeen, en verdient een eigen, heldere
en systematische strafrechtelijke regeling. Doorenbos' betoog is een krachtige oproep tot modernisering.
In internationaal perspectief is 1976 relatief vroeg; in veel landen geldt nog altijd slechts een beperkte of thematische aansprakelijkheid voor
rechtspersonen, of ontbreekt die zelfs volledig – zoals tot voor kort in Duitsland. De Nederlandse wetgever voerde deze fundamentele wijziging
echter in zonder een degelijke juridische onderbouwing of uitwerking. Artikel 51 Sr is tot op de dag van vandaag beperkt van inhoud en laat veel
over aan rechterlijke interpretatie.
In artikel 51 Sr is het begrip ‘rechtspersoon’ breed omschreven. Het gaat niet alleen om rechtspersonen in civielrechtelijke zin, maar ook om
vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, maatschappen, rederijen en zelfs zogenoemde ‘doelvermogens’ – een vaag en nauwelijks
hanteerbaar begrip. Doorenbos bepleit een modernisering en inperking van dit artikel. De strafrechtelijke definitie zou beter kunnen aansluiten bij
het civiele recht om willekeur en rechtsonzekerheid te voorkomen.
Doorenbos acht het verstandig om de Drijfmest-criteria (waarin aansprakelijkheid voor rechtspersonen verder wordt uitgewerkt) alsnog wettelijk te
codificeren, juist omdat ze fundamenteel zijn voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid.
RP’s kunnen strafrechtelijk ‘voortleven’ na hun formele einde. Via de praktijk van vereenzelviging kunnen opvolgende rechtspersonen aansprakelijk
worden gesteld voor gedragingen van hun voorganger, ook als ze toen juridisch nog niet bestonden. Dit wordt gelegitimeerd op basis van
maatschappelijke continuïteit: als bedrijfsstructuur, bestuurders, locatie en activiteiten grotendeels gelijk blijven, dan wordt aangenomen dat het in
wezen om dezelfde entiteit gaat. De Hoge Raad accepteert dit, maar zonder wettelijke basis. Doorenbos stelt dat deze praktijk dringend vraagt
om duidelijke wettelijke randvoorwaarden.
Een ander punt van zorg is de immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen. Volgens vaste rechtspraak zijn gemeenten en andere openbare
lichamen soms immuun voor strafvervolging, met als argument dat bepaalde gedragingen enkel voortvloeien uit hun wettelijke bestuurstaken. De
Staat is zelfs volledig immuun. Deze praktijk stuit volgens Doorenbos op groeiende kritiek, mede in het licht van Europese
mensenrechtenjurisprudentie. Er zijn al initiatieven geweest om deze immuniteit op te heffen, maar die haalden het niet. Toch acht hij
het maatschappelijk wenselijk en juridisch noodzakelijk dat ook overheidslichamen onder voorwaarden strafrechtelijk vervolgbaar worden:
niemand zou boven de wet moeten staan.
Artikel 51 Sr maakt het mogelijk om naast de rechtspersoon ook natuurlijke of andere rechtspersonen aan te spreken die feitelijk leiding geven aan
het strafbaar handelen. In de praktijk is deze figuur breed uitgelegd. Zelfs passief gedrag kan onder omstandigheden worden gekwalificeerd als
feitelijk leidinggeven. De figuur van de ‘opdrachtgever’ wordt daarentegen nauwelijks toegepast en lijkt juridisch overbodig. Doorenbos stelt voor
om deze laatste dan ook te laten vervallen en de focus te leggen op feitelijk leidinggeven, mits met heldere wettelijke criteria.
Doorenbos vindt het hoog tijd dat er een specifiek sanctiestelsel voor rechtspersonen wordt ontwikkeld, net zoals dat voor jeugdigen. Daarbij zou
inspiratie kunnen worden gehaald uit België en Frankrijk, waar rechtspersonen wel degelijk op gevarieerdere wijze kunnen worden gestraft,
bijvoorbeeld met omzetgerelateerde boetes of gemeenschapsgerichte taakstraffen.
Tenslotte kaart Doorenbos aan dat de strafrechter in Nederland geen bevoegdheid heeft om een rechtspersoon te ontbinden, terwijl dat in
civielrechtelijke procedures onder voorwaarden wel kan. Volgens hem zou het strafrecht ook hier meer mogelijkheden moeten krijgen.

Tegen de leer van de redelijke toerekening
Rozemond stelt de vraag centraal of de leer van de redelijke toerekening wel zo redelijk is als vaak wordt aangenomen. Deze leer wordt breed
toegepast binnen het materiële strafrecht. Op het eerste gezicht lijkt het vanzelfsprekend: iets wordt aan iemand toegerekend als dat "redelijk" is.
Maar Rozemond stelt dat deze redelijkheid vaak een lege formule is, die niet daadwerkelijk uitlegt waarom iemand strafrechtelijk aansprakelijk is.
Hij noemt het gebruik van redelijkheid zonder onderliggende motieven een “machtspreuk”: een vorm van juridische willekeur die de afwezigheid
van echte motivering maskeert.
Rozemond begint met het klassieke arrest Letale longembolie, waarin de Hoge Raad voor het eerst de leer van de redelijke toerekening toepaste
op de vraag naar causaal verband. In deze zaak overleed een verkeersslachtoffer aan een longembolie die indirect verband hield met het ongeluk:
door het opgelopen letsel moest het slachtoffer in bed blijven, wat leidde tot trombose en uiteindelijk tot de embolie.
Volgens Rozemond motiveerde de Hoge Raad onvoldoende waarom het redelijk was om het overlijden aan de dader toe te rekenen . Hij stelt dat de
toerekening van zulke indirecte gevolgen niet vanzelf spreekt, en vraagt zich af: Had het overlijden kunnen worden voorkomen door medische
tussenkomst? Hoe gebruikelijk zijn dergelijke complicaties? Waarom verdient een dader dan een hogere straf?
Hij pleit ervoor dat zowel feitelijke als normatieve motieven voor strafrechtelijke toerekening duidelijk moeten worden onderbouwd. Zonder uitleg
waarom een indirect gevolg aan de dader wordt toegerekend, ontbreekt de noodzakelijke rechtvaardiging.
$9.84
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached

Get to know the seller
Seller avatar
dilaraknops

Also available in package deal

Get to know the seller

Seller avatar
dilaraknops Universiteit Leiden
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
10
Member since
8 months
Number of followers
0
Documents
16
Last sold
2 weeks ago
Dilara\'s rechtensamenvattingen

0.0

0 reviews

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions