CONTRACTENRECHT 2024-2025
1. ALGEMENE INLEIDING
1.1. STUDIEMATERIAAL EN EXAMEN
MONDELING EXAMEN: altijd een vraag van koop EN huur (zal 2 vragen trekken, waarbij je 1u krijgt om schriftelijke voor
te bereiden die de prof naleest) en 3de vraag volledig mondeling (aanneming, lastgeving, dading etc.). Enkel algemene
theorie vragen, geen casussen en MOET een wetboek gebruiken (post-its en kruisverwijzingen mogen).
1.2. BELANG VAN HET ALGEMEEN VERBINTENISSENRECHT
Alles dat in de lessen wordt verteld zijn gebaseerd op de regels van boek 5 BW. Alle basisbeginselen in boek 5 gelden in
deze materie, tenzij de wet het anders bepaald. De latere wilsovereenstemming is bij koop altijd eigendomsoverdracht
en risico-overdracht, behalve van koop van een onroerend goed. De risico-overdracht is niet meer bij wilsovereen-
stemming maar bij levering, wat een beter systeem is. Al die basisvereiste bij geldigheid bij koop, aanneming, lastgeving
etc.
1.2.1. BENOEMDE OVEREENKOMSTEN
Wat zijn benoemde overeenkomsten? Benoemde of bijzondere overeenkomsten zijn contracten waarvoor een
specifieke wettelijke regeling bestaat. Ze onderscheiden zich van gewone contracten, waarop enkel de algemene regels
van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. Voor deze contracten reikt de wetgever een soort model of
sjabloon aan, wat de rechtszekerheid bevordert.
De wetgever voorziet dus standaardmodellen voor vaak voorkomende situaties. Hierdoor hoeven partijen niet telkens
alles zelf te bepalen: veel is al wettelijk geregeld. Wanneer men een overeenkomst sluit die onder een benoemd
contract valt, zoals een koop of huur, treden de wettelijke bepalingen automatisch in werking, tenzij partijen daarvan
afwijken.
Veel van de benoemde contracten die vandaag nog van kracht zijn, vinden hun oorsprong in het Oud Burgerlijk Wetboek.
Voorbeelden hiervan zijn:
§ koop,
§ huur van goederen (deels geregionaliseerd),
§ aanneming van werk,
§ lastgeving,
§ dading,
§ bewaargeving.
Omdat het geheel aan materie zeer omvangrijk is, wordt er bij de behandeling een selectie gemaakt. Zo blijft pacht
bijvoorbeeld buiten beschouwing.
WIJZIGINGEN IN HET NIEUWE BW (Boek 7): er zijn belangrijke veranderingen op komst met de invoering van Boek 7
van het BW. Deze hervorming zal een aantal van de bestaande regelingen actualiseren en aanvullen. Ook sommige
overeenkomsten die voordien niet of slechts zijdelings geregeld waren, worden nu expliciet opgenomen.
VAN MODEL NAAR PRAKTIJK: een bijzonder contract is dus eigenlijk een vooraf gestructureerd model waarop partijen
kunnen terugvallen. Een klassiek voorbeeld is de koop van een brood bij de bakker. Zodra er een akkoord is over de prijs,
is de koop gesloten. Bij de overdracht van het brood vindt de levering plaats. Omdat dit soort transacties zo alledaags
zijn, staan we zelden stil bij het feit dat het juridisch om een volwaardige overeenkomst gaat.
COMPLEXERE GEVALLEN EN MODALITEITEN: wanneer de situatie complexer wordt – bijvoorbeeld wanneer een
restaurant 500 broden bestelt en laat leveren – komen er bijkomende modaliteiten bij kijken. Het blijft nog steeds een
1
,koopovereenkomst, maar elementen zoals het tijdstip van levering, eigendomsoverdracht en risico-overdracht worden
dan belangrijk.
9 Een relevante vraag is: wanneer gaat het risico over? Is dat bij het sluiten van de overeenkomst of pas bij de
levering? Stel dat de broden onderweg zijn en er gebeurt een ongeval: dan kan de koper al eigenaar zijn, hoewel
hij de goederen nog niet heeft ontvangen. In dat geval moet hij alsnog betalen. Dit toont aan dat een
ogenschijnlijk eenvoudige overeenkomst toch juridische finesse vereist.
DWINGEND EN AANVULLEND RECHT: aanvullende regels als standaard, tenzij anders overeengekomen. De wet
voorziet een volledig model voor een koopcontract. Veel van de regels zijn van aanvullend recht: ze gelden, tenzij de
partijen er bewust van afwijken. Dit geeft flexibiliteit aan contracterende partijen.
Wanneer is het dwingend recht? in sommige gevallen zijn regels dwingend, vooral wanneer het gaat om bepalingen
van openbare orde of de bescherming van een zwakkere partij. Zo blijven bepaalde regels bindend, ongeacht wat
partijen overeenkomen.
9 Een klassiek voorbeeld van dwingend recht is de tienjarige aansprakelijkheid van de architect voor structurele
gebreken aan gebouwen die hij heeft ontworpen. Deze bepaling, vroeger art. 297 oud BW en nu opgenomen
in art. 7.3… BW, kan niet terzijde worden geschoven. Ook bij woninghuur zien we dwingend recht, vooral ter
bescherming van de huurder.
BENOEMDE OVEREENKOMSTEN BUITEN HET BW: wat valt er nog onder, maar staat niet in het BW? Niet alle
benoemde overeenkomsten staan letterlijk in het BW, maar toch zijn ze juridisch erkend en vaak streng geregeld. Zo is
de verzekeringswet van toepassing wanneer je op reis bent en een pakket wordt geleverd – hoewel verzekeringen niet in
het BW zelf behandeld worden, vallen ze wel onder de categorie van benoemde contracten. Andere voorbeelden zijn
franchising, dat in de praktijk veel voorkomt, en transportcontracten, die algemeen zijn maar toch juridische
aanknopingspunten hebben met het BW. Ook het commissiecontract, dat vroeger niet in het BW voorkwam, is nu
zijdelings opgenomen in Boek 7.
1.2.2. ONBENOEMDE OVEREENKOMSTEN
Wat zijn onbenoemde overeenkomsten? Een onbenoemde overeenkomst is een contract waarvoor er geen specifiek
wettelijk omschreven kader bestaat. In tegenstelling tot benoemde contracten, die in het Burgerlijk Wetboek (BW)
een eigen regeling hebben, zijn onbenoemde contracten slechts beknopt geregeld in Boek 5 BW onder de algemene
verbintenissenleer.
Hoewel sommige van deze contracten in de praktijk vaak worden benoemd — zoals leasing, factoring of sponsoring —
bestaat er geen specifieke wet die hun juridische structuur volledig omschrijft. Men weet bijvoorbeeld min of meer wat
een leasing inhoudt, maar voor een operationele leasing bestaat er geen exacte wettelijke regeling. Toch beschouwt
men deze vaak als benoemd in de omgang, hoewel ze juridisch gezien geen wettelijk geregelde status hebben.
Twee soorten onbenoemde overeenkomsten
Binnen de categorie van onbenoemde contracten onderscheiden we twee types: eigensoortige (sui generis)
overeenkomsten en gemengde overeenkomsten.
(1) Een eigensoortige overeenkomst (sui generis) is een contract met een volledig autonome inhoud, dat
niet kan worden herleid tot één enkele benoemde overeenkomst, noch tot een combinatie van verschillende
benoemde contracten. Franchising is hier een klassiek voorbeeld van: het heeft kenmerken van
samenwerking, intellectuele eigendom, distributie en soms huur, maar past nergens volledig in. Daarom wordt
het beschouwd als sui generis.
(2) Een gemengde overeenkomst daarentegen is een contract dat bestaat uit elementen van meerdere
benoemde overeenkomsten. In dat geval moet men nagaan welke onderdelen dominant zijn, of welke
2
, regeling men op welk onderdeel moet toepassen. Dit soort contracten stelt vaak juridische vragen over de
toepasselijke regels.
TOEPASSINGSPROBLEMEN EN FEITELIJKE BEOORDELING: bij onbenoemde overeenkomsten moet de juridische
kwalificatie gebeuren op basis van de concrete feiten van het geval. Dit is een oud en complex probleem in het
contractenrecht, aangezien het niet altijd duidelijk is welke regeling van toepassing is. De rechter zal in die gevallen
moeten nagaan welke elementen overheersen en wat partijen precies zijn overeengekomen.
9 Een duidelijk voorbeeld is een verhuisovereenkomst. Op het eerste gezicht lijkt dit een aanneming van werk,
aangezien de verhuizer een fysieke prestatie levert in ruil voor betaling. Maar de verhuiswagen zelf brengt
goederen van punt A naar punt B, wat als vervoer wordt beschouwd. Als de verhuizers bovendien ook opdracht
krijgen om bepaalde stukken te demonteren of te monteren, komt daar nog aanneming van werk bij. In zulke
gevallen rijst de vraag of alle onderdelen van het contract afzonderlijk moeten worden beoordeeld, of als één
geheel. Wanneer bijvoorbeeld de verhuiswagen een ongeval krijgt en antieke meubelen beschadigd raken, is
het dan het vervoersrecht of het aannemingsrecht dat moet worden toegepast? Zulke vragen maken duidelijk
dat bij gemengde contracten de exacte kwalificatie cruciaal is.
Voorbeeld uit de praktijk: ramen en deuren
Een ander voorbeeld betreft het plaatsen van ramen en deuren in een bestaand huis. Stel dat een consument nieuwe
ramen, een voordeur en een tuindeur wil laten plaatsen in een huis met tien ramen, met een totale kostprijs van
ongeveer tienduizend euro. Hier stelt zich de vraag: gaat het om een koop of om aanneming van werk?
Omdat het gaat om werken aan een bestaand gebouw, uitgevoerd door een aannemer, zou je in eerste instantie
denken aan aanneming van werk. Maar in dit geval kiest de consument zelf de ramen uit, die vervolgens op maat
worden gemaakt, geleverd en geplaatst. Wanneer de nadruk ligt op de levering van een goed dat op maat wordt
geproduceerd, kan dit worden gekwalificeerd als een consumentenkoop. In dergelijke gemengde situaties moet men
bepalen welk element de bovenhand neemt: de koop van de ramen of de plaatsing ervan. Omdat het in dit geval
voornamelijk gaat om een goed dat besteld en geleverd wordt, beschouwt men dit als een koop, zelfs al komt er
installatie bij kijken.
Belang van de aard van de partijen en internationale context: bij gemengde en onbenoemde overeenkomsten moet
men altijd eerst kijken naar de partijen: gaat het om een consument, een onderneming, een professional? De aard van
de partijen beïnvloedt namelijk welke regels van toepassing zijn, vooral wanneer men wil bepalen of het om een
consumentenkoop of een professionele transactie gaat.
Daarnaast kan ook het internationaal recht van toepassing zijn, zoals het Weens Koopverdrag, dat in België directe
werking heeft. Dit verdrag is relevant bij internationale koopovereenkomsten tussen professionele partijen. Bovendien
zijn ook “Incoterms” van belang in dit soort contexten: deze internationale standaardvoorwaarden regelen onder
andere de levering, risico-overdracht en verzekering in koopovereenkomsten en worden vaak opgenomen in
commerciële contracten.
1.2.2. KWALIFICATIE VAN CONTRACTEN
De kwalificatie van een contract is belangrijk omdat deze bepaalt welke juridische regels van toepassing zijn. Zelfs een
eenvoudige koopovereenkomst kan afhankelijk van de situatie onder verschillende rechtsregimes vallen, zoals
consumentenkoop, koop tussen ondernemingen of zelfs internationale koop, zoals geregeld onder het Weens
Koopverdrag. Het is dus essentieel om een contract correct te benoemen op basis van de inhoud en de bedoeling van
de partijen.
In art. 5.67 BW wordt aangegeven hoe te handelen wanneer een contract kenmerken vertoont van meerdere benoemde
overeenkomsten. In zo’n geval kan men drie benaderingen volgen: de combinatiemethode, de absorptiemethode of
de kwalificatie als een eigensoortige overeenkomst.
3
, (1) De combinatiemethode houdt in dat de regels van de verschillende benoemde overeenkomsten
afzonderlijk worden toegepast op de respectieve onderdelen van de gemengde overeenkomst. Dit kan
bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een contract zowel elementen van aanneming van werk als lastgeving
bevat. Elke sectie van het contract krijgt dan zijn eigen juridische behandeling. Het is echter vaak moeilijk om
deze methode toe te passen, omdat de regels van de verschillende overeenkomsten elkaar kunnen
tegenspreken, zoals bij koop en aanneming, die soms moeilijk te verenigen zijn.
(2) De absorptiemethode werkt door het dominante element in de overeenkomst aan te wijzen. De regels van
dit dominante deel worden dan volledig toegepast op de gehele overeenkomst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer een overeenkomst de levering en installatie van ramen betreft. Als de koop van de ramen als
dominant wordt beschouwd, zullen de regels van de consumentenkoop van toepassing zijn, zelfs op de
installatie. De absorptiemethode kan echter tot ongewone uitkomsten leiden, vooral wanneer de twee
componenten sterk van elkaar verschillen.
(3) Als geen van deze twee methoden toepasbaar is, kan de overeenkomst worden gekwalificeerd als een
eigensoortige overeenkomst (sui generis), zoals beschreven in artikel 5.67 BW. Dit houdt in dat het contract
niet in een bestaande categorie past, en de rechter dan regels kan toepassen die in analogie passen bij andere
contracttypes, of op basis van algemene beginselen van het verbintenissenrecht.
In art. 5.68 BW wordt vervolgens geregeld dat partijen hun contract een naam kunnen geven, maar dat de rechter daar
niet strikt aan gebonden is. De rechter moet de werkelijke wil van de partijen respecteren, zolang die wil niet in strijd is
met openbare orde. Dit betekent dat de benaming die partijen aan een overeenkomst geven niet doorslaggevend is; de
feiten en de werkelijkheid van de overeenkomst zijn bepalend.
9 Een goed voorbeeld hiervan is de kwestie van schijnzelfstandigheid in het arbeidsrecht. Hierbij wordt iemand
als zelfstandige aangesteld, terwijl er in werkelijkheid sprake is van een arbeidsovereenkomst, omdat de
persoon onder gezag werkt. Het label "zelfstandige" verandert dan niets aan het feit dat de persoon feitelijk
werkt onder de voorwaarden die gelden voor een arbeidsovereenkomst. De rechter kijkt in dit geval naar de
feitelijke verhouding en kwalificeert de overeenkomst op basis van de werkelijke situatie, niet alleen de
naam.
1.2.3. BESCHERMING B2C-RELATIES (CONSUMENTEN)
In contracten tussen consumenten en bedrijven (B2C-contracten) worden de contractsvrijheid en de vrijheid om
voorwaarden te onderhandelen vaak sterk beperkt. Dit komt omdat de consument in de relatie met de onderneming de
zwakkere partij is. De consument heeft meestal weinig of geen onderhandelingsmacht, waardoor er vaak sprake is van
zogenaamde adhesiecontracten. Dit zijn contracten waarin de consument geen invloed heeft op de voorwaarden en
deze eenvoudigweg moet accepteren of weigeren (take it or leave it). Het doel van de wetgever is om deze zwakkere
positie van de consument te beschermen en te voorkomen dat bedrijven misbruik maken van hun sterke
onderhandelingspositie.
De bescherming van de consument wordt vooral geregeld in het Wetboek van Economisch Recht (WER), met name
in Boek VI, waarin de regels over marktpraktijken en consumentenbescherming zijn vastgelegd. De relevante artikelen
in Boek VI variëren van VI.1 tot VI.128 en behandelen onder andere verboden onrechtmatige bedingen, misleidende
verkooppraktijken en oneerlijke voorwaarden. De wet definieert zowel de termen "consument" als "onderneming" op
een brede manier, zodat verschillende vormen van consumentbescherming mogelijk zijn.
De kern van de bescherming is het bewaken van het contractueel evenwicht tussen consument en onderneming.
Aangezien consumenten vaak niet in staat zijn om goed te onderhandelen, worden ze beschermd tegen contracten die
te veel in het voordeel van de onderneming zijn. Voorbeelden van contracten waarin deze oneerlijke verhoudingen zich
vaak voordoen, zijn handelscontracten zoals huurcontracten, pachtcontracten, woninghuur en verzekeringen. In
deze gevallen heeft de consument vaak weinig keus en moet hij de voorwaarden accepteren, omdat deze in veel
gevallen door de onderneming worden opgelegd.
4
1. ALGEMENE INLEIDING
1.1. STUDIEMATERIAAL EN EXAMEN
MONDELING EXAMEN: altijd een vraag van koop EN huur (zal 2 vragen trekken, waarbij je 1u krijgt om schriftelijke voor
te bereiden die de prof naleest) en 3de vraag volledig mondeling (aanneming, lastgeving, dading etc.). Enkel algemene
theorie vragen, geen casussen en MOET een wetboek gebruiken (post-its en kruisverwijzingen mogen).
1.2. BELANG VAN HET ALGEMEEN VERBINTENISSENRECHT
Alles dat in de lessen wordt verteld zijn gebaseerd op de regels van boek 5 BW. Alle basisbeginselen in boek 5 gelden in
deze materie, tenzij de wet het anders bepaald. De latere wilsovereenstemming is bij koop altijd eigendomsoverdracht
en risico-overdracht, behalve van koop van een onroerend goed. De risico-overdracht is niet meer bij wilsovereen-
stemming maar bij levering, wat een beter systeem is. Al die basisvereiste bij geldigheid bij koop, aanneming, lastgeving
etc.
1.2.1. BENOEMDE OVEREENKOMSTEN
Wat zijn benoemde overeenkomsten? Benoemde of bijzondere overeenkomsten zijn contracten waarvoor een
specifieke wettelijke regeling bestaat. Ze onderscheiden zich van gewone contracten, waarop enkel de algemene regels
van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. Voor deze contracten reikt de wetgever een soort model of
sjabloon aan, wat de rechtszekerheid bevordert.
De wetgever voorziet dus standaardmodellen voor vaak voorkomende situaties. Hierdoor hoeven partijen niet telkens
alles zelf te bepalen: veel is al wettelijk geregeld. Wanneer men een overeenkomst sluit die onder een benoemd
contract valt, zoals een koop of huur, treden de wettelijke bepalingen automatisch in werking, tenzij partijen daarvan
afwijken.
Veel van de benoemde contracten die vandaag nog van kracht zijn, vinden hun oorsprong in het Oud Burgerlijk Wetboek.
Voorbeelden hiervan zijn:
§ koop,
§ huur van goederen (deels geregionaliseerd),
§ aanneming van werk,
§ lastgeving,
§ dading,
§ bewaargeving.
Omdat het geheel aan materie zeer omvangrijk is, wordt er bij de behandeling een selectie gemaakt. Zo blijft pacht
bijvoorbeeld buiten beschouwing.
WIJZIGINGEN IN HET NIEUWE BW (Boek 7): er zijn belangrijke veranderingen op komst met de invoering van Boek 7
van het BW. Deze hervorming zal een aantal van de bestaande regelingen actualiseren en aanvullen. Ook sommige
overeenkomsten die voordien niet of slechts zijdelings geregeld waren, worden nu expliciet opgenomen.
VAN MODEL NAAR PRAKTIJK: een bijzonder contract is dus eigenlijk een vooraf gestructureerd model waarop partijen
kunnen terugvallen. Een klassiek voorbeeld is de koop van een brood bij de bakker. Zodra er een akkoord is over de prijs,
is de koop gesloten. Bij de overdracht van het brood vindt de levering plaats. Omdat dit soort transacties zo alledaags
zijn, staan we zelden stil bij het feit dat het juridisch om een volwaardige overeenkomst gaat.
COMPLEXERE GEVALLEN EN MODALITEITEN: wanneer de situatie complexer wordt – bijvoorbeeld wanneer een
restaurant 500 broden bestelt en laat leveren – komen er bijkomende modaliteiten bij kijken. Het blijft nog steeds een
1
,koopovereenkomst, maar elementen zoals het tijdstip van levering, eigendomsoverdracht en risico-overdracht worden
dan belangrijk.
9 Een relevante vraag is: wanneer gaat het risico over? Is dat bij het sluiten van de overeenkomst of pas bij de
levering? Stel dat de broden onderweg zijn en er gebeurt een ongeval: dan kan de koper al eigenaar zijn, hoewel
hij de goederen nog niet heeft ontvangen. In dat geval moet hij alsnog betalen. Dit toont aan dat een
ogenschijnlijk eenvoudige overeenkomst toch juridische finesse vereist.
DWINGEND EN AANVULLEND RECHT: aanvullende regels als standaard, tenzij anders overeengekomen. De wet
voorziet een volledig model voor een koopcontract. Veel van de regels zijn van aanvullend recht: ze gelden, tenzij de
partijen er bewust van afwijken. Dit geeft flexibiliteit aan contracterende partijen.
Wanneer is het dwingend recht? in sommige gevallen zijn regels dwingend, vooral wanneer het gaat om bepalingen
van openbare orde of de bescherming van een zwakkere partij. Zo blijven bepaalde regels bindend, ongeacht wat
partijen overeenkomen.
9 Een klassiek voorbeeld van dwingend recht is de tienjarige aansprakelijkheid van de architect voor structurele
gebreken aan gebouwen die hij heeft ontworpen. Deze bepaling, vroeger art. 297 oud BW en nu opgenomen
in art. 7.3… BW, kan niet terzijde worden geschoven. Ook bij woninghuur zien we dwingend recht, vooral ter
bescherming van de huurder.
BENOEMDE OVEREENKOMSTEN BUITEN HET BW: wat valt er nog onder, maar staat niet in het BW? Niet alle
benoemde overeenkomsten staan letterlijk in het BW, maar toch zijn ze juridisch erkend en vaak streng geregeld. Zo is
de verzekeringswet van toepassing wanneer je op reis bent en een pakket wordt geleverd – hoewel verzekeringen niet in
het BW zelf behandeld worden, vallen ze wel onder de categorie van benoemde contracten. Andere voorbeelden zijn
franchising, dat in de praktijk veel voorkomt, en transportcontracten, die algemeen zijn maar toch juridische
aanknopingspunten hebben met het BW. Ook het commissiecontract, dat vroeger niet in het BW voorkwam, is nu
zijdelings opgenomen in Boek 7.
1.2.2. ONBENOEMDE OVEREENKOMSTEN
Wat zijn onbenoemde overeenkomsten? Een onbenoemde overeenkomst is een contract waarvoor er geen specifiek
wettelijk omschreven kader bestaat. In tegenstelling tot benoemde contracten, die in het Burgerlijk Wetboek (BW)
een eigen regeling hebben, zijn onbenoemde contracten slechts beknopt geregeld in Boek 5 BW onder de algemene
verbintenissenleer.
Hoewel sommige van deze contracten in de praktijk vaak worden benoemd — zoals leasing, factoring of sponsoring —
bestaat er geen specifieke wet die hun juridische structuur volledig omschrijft. Men weet bijvoorbeeld min of meer wat
een leasing inhoudt, maar voor een operationele leasing bestaat er geen exacte wettelijke regeling. Toch beschouwt
men deze vaak als benoemd in de omgang, hoewel ze juridisch gezien geen wettelijk geregelde status hebben.
Twee soorten onbenoemde overeenkomsten
Binnen de categorie van onbenoemde contracten onderscheiden we twee types: eigensoortige (sui generis)
overeenkomsten en gemengde overeenkomsten.
(1) Een eigensoortige overeenkomst (sui generis) is een contract met een volledig autonome inhoud, dat
niet kan worden herleid tot één enkele benoemde overeenkomst, noch tot een combinatie van verschillende
benoemde contracten. Franchising is hier een klassiek voorbeeld van: het heeft kenmerken van
samenwerking, intellectuele eigendom, distributie en soms huur, maar past nergens volledig in. Daarom wordt
het beschouwd als sui generis.
(2) Een gemengde overeenkomst daarentegen is een contract dat bestaat uit elementen van meerdere
benoemde overeenkomsten. In dat geval moet men nagaan welke onderdelen dominant zijn, of welke
2
, regeling men op welk onderdeel moet toepassen. Dit soort contracten stelt vaak juridische vragen over de
toepasselijke regels.
TOEPASSINGSPROBLEMEN EN FEITELIJKE BEOORDELING: bij onbenoemde overeenkomsten moet de juridische
kwalificatie gebeuren op basis van de concrete feiten van het geval. Dit is een oud en complex probleem in het
contractenrecht, aangezien het niet altijd duidelijk is welke regeling van toepassing is. De rechter zal in die gevallen
moeten nagaan welke elementen overheersen en wat partijen precies zijn overeengekomen.
9 Een duidelijk voorbeeld is een verhuisovereenkomst. Op het eerste gezicht lijkt dit een aanneming van werk,
aangezien de verhuizer een fysieke prestatie levert in ruil voor betaling. Maar de verhuiswagen zelf brengt
goederen van punt A naar punt B, wat als vervoer wordt beschouwd. Als de verhuizers bovendien ook opdracht
krijgen om bepaalde stukken te demonteren of te monteren, komt daar nog aanneming van werk bij. In zulke
gevallen rijst de vraag of alle onderdelen van het contract afzonderlijk moeten worden beoordeeld, of als één
geheel. Wanneer bijvoorbeeld de verhuiswagen een ongeval krijgt en antieke meubelen beschadigd raken, is
het dan het vervoersrecht of het aannemingsrecht dat moet worden toegepast? Zulke vragen maken duidelijk
dat bij gemengde contracten de exacte kwalificatie cruciaal is.
Voorbeeld uit de praktijk: ramen en deuren
Een ander voorbeeld betreft het plaatsen van ramen en deuren in een bestaand huis. Stel dat een consument nieuwe
ramen, een voordeur en een tuindeur wil laten plaatsen in een huis met tien ramen, met een totale kostprijs van
ongeveer tienduizend euro. Hier stelt zich de vraag: gaat het om een koop of om aanneming van werk?
Omdat het gaat om werken aan een bestaand gebouw, uitgevoerd door een aannemer, zou je in eerste instantie
denken aan aanneming van werk. Maar in dit geval kiest de consument zelf de ramen uit, die vervolgens op maat
worden gemaakt, geleverd en geplaatst. Wanneer de nadruk ligt op de levering van een goed dat op maat wordt
geproduceerd, kan dit worden gekwalificeerd als een consumentenkoop. In dergelijke gemengde situaties moet men
bepalen welk element de bovenhand neemt: de koop van de ramen of de plaatsing ervan. Omdat het in dit geval
voornamelijk gaat om een goed dat besteld en geleverd wordt, beschouwt men dit als een koop, zelfs al komt er
installatie bij kijken.
Belang van de aard van de partijen en internationale context: bij gemengde en onbenoemde overeenkomsten moet
men altijd eerst kijken naar de partijen: gaat het om een consument, een onderneming, een professional? De aard van
de partijen beïnvloedt namelijk welke regels van toepassing zijn, vooral wanneer men wil bepalen of het om een
consumentenkoop of een professionele transactie gaat.
Daarnaast kan ook het internationaal recht van toepassing zijn, zoals het Weens Koopverdrag, dat in België directe
werking heeft. Dit verdrag is relevant bij internationale koopovereenkomsten tussen professionele partijen. Bovendien
zijn ook “Incoterms” van belang in dit soort contexten: deze internationale standaardvoorwaarden regelen onder
andere de levering, risico-overdracht en verzekering in koopovereenkomsten en worden vaak opgenomen in
commerciële contracten.
1.2.2. KWALIFICATIE VAN CONTRACTEN
De kwalificatie van een contract is belangrijk omdat deze bepaalt welke juridische regels van toepassing zijn. Zelfs een
eenvoudige koopovereenkomst kan afhankelijk van de situatie onder verschillende rechtsregimes vallen, zoals
consumentenkoop, koop tussen ondernemingen of zelfs internationale koop, zoals geregeld onder het Weens
Koopverdrag. Het is dus essentieel om een contract correct te benoemen op basis van de inhoud en de bedoeling van
de partijen.
In art. 5.67 BW wordt aangegeven hoe te handelen wanneer een contract kenmerken vertoont van meerdere benoemde
overeenkomsten. In zo’n geval kan men drie benaderingen volgen: de combinatiemethode, de absorptiemethode of
de kwalificatie als een eigensoortige overeenkomst.
3
, (1) De combinatiemethode houdt in dat de regels van de verschillende benoemde overeenkomsten
afzonderlijk worden toegepast op de respectieve onderdelen van de gemengde overeenkomst. Dit kan
bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een contract zowel elementen van aanneming van werk als lastgeving
bevat. Elke sectie van het contract krijgt dan zijn eigen juridische behandeling. Het is echter vaak moeilijk om
deze methode toe te passen, omdat de regels van de verschillende overeenkomsten elkaar kunnen
tegenspreken, zoals bij koop en aanneming, die soms moeilijk te verenigen zijn.
(2) De absorptiemethode werkt door het dominante element in de overeenkomst aan te wijzen. De regels van
dit dominante deel worden dan volledig toegepast op de gehele overeenkomst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer een overeenkomst de levering en installatie van ramen betreft. Als de koop van de ramen als
dominant wordt beschouwd, zullen de regels van de consumentenkoop van toepassing zijn, zelfs op de
installatie. De absorptiemethode kan echter tot ongewone uitkomsten leiden, vooral wanneer de twee
componenten sterk van elkaar verschillen.
(3) Als geen van deze twee methoden toepasbaar is, kan de overeenkomst worden gekwalificeerd als een
eigensoortige overeenkomst (sui generis), zoals beschreven in artikel 5.67 BW. Dit houdt in dat het contract
niet in een bestaande categorie past, en de rechter dan regels kan toepassen die in analogie passen bij andere
contracttypes, of op basis van algemene beginselen van het verbintenissenrecht.
In art. 5.68 BW wordt vervolgens geregeld dat partijen hun contract een naam kunnen geven, maar dat de rechter daar
niet strikt aan gebonden is. De rechter moet de werkelijke wil van de partijen respecteren, zolang die wil niet in strijd is
met openbare orde. Dit betekent dat de benaming die partijen aan een overeenkomst geven niet doorslaggevend is; de
feiten en de werkelijkheid van de overeenkomst zijn bepalend.
9 Een goed voorbeeld hiervan is de kwestie van schijnzelfstandigheid in het arbeidsrecht. Hierbij wordt iemand
als zelfstandige aangesteld, terwijl er in werkelijkheid sprake is van een arbeidsovereenkomst, omdat de
persoon onder gezag werkt. Het label "zelfstandige" verandert dan niets aan het feit dat de persoon feitelijk
werkt onder de voorwaarden die gelden voor een arbeidsovereenkomst. De rechter kijkt in dit geval naar de
feitelijke verhouding en kwalificeert de overeenkomst op basis van de werkelijke situatie, niet alleen de
naam.
1.2.3. BESCHERMING B2C-RELATIES (CONSUMENTEN)
In contracten tussen consumenten en bedrijven (B2C-contracten) worden de contractsvrijheid en de vrijheid om
voorwaarden te onderhandelen vaak sterk beperkt. Dit komt omdat de consument in de relatie met de onderneming de
zwakkere partij is. De consument heeft meestal weinig of geen onderhandelingsmacht, waardoor er vaak sprake is van
zogenaamde adhesiecontracten. Dit zijn contracten waarin de consument geen invloed heeft op de voorwaarden en
deze eenvoudigweg moet accepteren of weigeren (take it or leave it). Het doel van de wetgever is om deze zwakkere
positie van de consument te beschermen en te voorkomen dat bedrijven misbruik maken van hun sterke
onderhandelingspositie.
De bescherming van de consument wordt vooral geregeld in het Wetboek van Economisch Recht (WER), met name
in Boek VI, waarin de regels over marktpraktijken en consumentenbescherming zijn vastgelegd. De relevante artikelen
in Boek VI variëren van VI.1 tot VI.128 en behandelen onder andere verboden onrechtmatige bedingen, misleidende
verkooppraktijken en oneerlijke voorwaarden. De wet definieert zowel de termen "consument" als "onderneming" op
een brede manier, zodat verschillende vormen van consumentbescherming mogelijk zijn.
De kern van de bescherming is het bewaken van het contractueel evenwicht tussen consument en onderneming.
Aangezien consumenten vaak niet in staat zijn om goed te onderhandelen, worden ze beschermd tegen contracten die
te veel in het voordeel van de onderneming zijn. Voorbeelden van contracten waarin deze oneerlijke verhoudingen zich
vaak voordoen, zijn handelscontracten zoals huurcontracten, pachtcontracten, woninghuur en verzekeringen. In
deze gevallen heeft de consument vaak weinig keus en moet hij de voorwaarden accepteren, omdat deze in veel
gevallen door de onderneming worden opgelegd.
4