7.1 The friendship paradox
Friendship paradox = mensen hebben gemiddeld minder vrienden dan hun vrienden
gemiddeld hebben.
Dit komt doordat mensen vaker verbonden zijn met individuen die zelf grotere netwerken
hebben.
Socioloog Scott Feld verklaart dit:
Persoon A heeft 50 vrienden, persoon B heeft 2 vrienden. Jij bent persoon C en de kans dat
jij bevriend bent met A is veel groter, omdat A veel meer verbindingen heeft en dus vaker
opduikt in het netwerk.
Door vrienden van willekeurig gekozen mensen te volgen, kun je vroege signalen van een
epidemie detecteren. Dit komt omdat vrienden gemiddeld grotere netwerken hebben en
eerder blootgesteld zijn aan ziekten.
Studie Harvard 2009: vrienden van studenten gaven 13,9 dagen eerder tekenen van de
ziekte dan een willekeurig groep studenten.
De paradox laat zien dat sociale netwerken cruciaal zijn voor het begrijpen van sociale
verschijnselen. Sociale netwerken omvatten zowel online als offline-netwerken.
Dus volg de mensen die sociaal actiever zijn, want zij zijn de eersten die een epidemie
opmerken.
7.2 Personal networks
Persoonlijke netwerken bestaan uit banden met vrienden, familie en buren. Netwerken
worden weergegeven in graphs (sociogrammen) met nodes/actoren (personen), die weer
met elkaar verbonden zijn via edges/ties (relaties).
Een ego-netwerk laat alle banden van één persoon (ego: jijzelf) met andere personen (alters)
zien.
Dyad = de (mogelijke) relatie tussen een ego en een alter, dus de verbinding tussen twee
personen in een netwerk. Dus een tweepersoonsrelatie.
Persoonlijke netwerken 1.0 graads netwerken, omdat ego elk van hen direct kent. Er zit
maar één stap tussen jou en elk van je vrienden.
1.5 graads netwerk voegt verbindingen
tussen alle alters toe, waarmee ego A direct
verbonden is,
Directed ties (gerichte banden) zijn relaties waarbij de richting van de relatie tussen
actoren wordt aangegeven in een digraph. Banden zijn gericht wanneer de relatie
tussen twee actoren gericht is en asymmetrisch kan zijn (relaties hoeven niet
wederzijds te zijn).
- Reciprocal relaties = tweezijdige/symmetrische relatie
, - Asymmetrische relatie = eenzijdige relatie
Undirected ties (ongerichte banden) in een netwerk van ongerichte banden (Facebook)
zijn alle relaties per definitie tweezijdig. Bij undirected ties zijn de asymmetrische relaties
niet te zien.
Andere manier om sociale netwerken te presenteren is met een adjacency matrix (je
presenteert dan hetzelfde als directed ties) = het geeft weer wie er “naast” wie staat in het
sociale netwerk.
De personen die een ander persoon nomineren (als vriend) vind je in de rijen, zij zijn de
zender. De personen die zij als vrienden nomineren zijn de ontvangers en staan in de
kolommen.
- Indegree hoe vaak een persoon door anderen in het netwerk wordt genoemd
- Outdegree hoe vaak een persoon andere personen nomineert
Onderscheid tussen sterke en zwakke banden (ties) is gebaseerd op de mate van emotionele
nabijheid, frequentie van interactie en de wederkerigheid (gelijkheid) tussen twee personen.
Zowel sterke als zwakke banden verwijzen naar positieve relaties.
Sterke banden positieve relaties waarin mensen zich emotioneel dicht bij elkaar voelen,
elkaar vertrouwen, vaak face-2-face omgaan en elkaar helpen wanneer nodig.
Zwakke banden zijn meer oppervlakkig of instrumenteel. Mensen zien elkaar minder
vaak, staan emotioneel minder dicht bij elkaar en investeringen zijn niet altijd wederzijds.
Bijvoorbeeld kennissen, collega’s of buurtcontacten.
Onderzoekers stellen een middenweg voor met vijf categorieën van bandsterkte, geordend
in hiërarchische netwerklagen (dit is realistischer dan de simpele tweedeling):
,Elke grotere laag omvat de voorgaande kleinere laag/lagen.
1. Kennetwerk: dit zijn de sterkste sociale banden, de meest waardevolle en intieme
banden, zoals de echtgenoot en paar beste vrienden
2. Sympathienetwerk: omvat alle sterke banden en dus ook het kernnetwerk. Het
betreft bredere kring van familieleden en andere vrienden
3. Affiniteitsnetwerk: leeftijdsgenoten, verder weg staande familieleden en anderen toe
met wie mensen relatief frequent contact hebben
4. Actief netwerk: omvat het totaal aantal personen met wie iemand een actieve relatie
onderhoudt
5. Totale persoonlijke netwerk: het volledige persoonlijke netwerk. Het omvat alle
sterke banden, maar ook mensen die men slechts bij naam kent en met wie men
nauwelijks contact heeft
7.3 Netwerk size and hubs
Kernnetwerk (Amerikanen: 2-5 personen) hoeveel mensen zitten in deze laag bij
Amerikanen? Hier kom je achter door te vragen ‘met wie bespreek je belangrijke zaken’.
Dit is een voorbeeld van name generator = een enquêtevraag die de respondent vraagt de
namen of initialen te noemen van personen (alters) in hun persoonlijke netwerk.
Sympathienetwerk (Amerikanen: 15 personen) hoeveel groot is deze laag? Wordt
dezelfde vraag gesteld als bij kernnetwerk, alleen bevat het ook nog de vraag met wie ze
frequent in contact zijn of wie ze om hulp vragen.
Een inclusievere vraag (Amerikanen: 17 personen): wie vertrouw je. Het blijkt dat de mensen
die je vertrouwt, zijn de mensen voor wie je sympathie voelt in je netwerk.
Affiniteitsnetwerk (Amerikanen: 50 personen)
Actief netwerk (Amerikanen: 150) kerstkaarten of aantal actieve volgers sociale media.
Het aantal 150 = Dunbar’s number, mensen zijn niet in staat om actief meer dan 150 relaties
te onderhouden
Totale persoonlijke netwerk (Amerikanen: 500) mensen hebben niet al hun offline relaties
online
Hubs = sterk verbonden centrale knooppunten in een netwerk, personen die een vele male
groter netwerk hebben dan anderen
Persoonlijke netwerken laten power-law distribution zien een rechts scheve verdeling,
waarbij een paar personen meer connecties hebben dan de rest.
7.4 Netwerk density and transitivity
In welke mate zijn alters in persoonlijke netwerken met elkaar verbonden in hedendaagse
samenlevingen? network density (d) = de verhouding van alle gerealiseerde banden in
een netwerk tot het aantal alle mogelijke banden in hetzelfde netwerk.
‘d’ loopt van 0 (geen ties tussen actoren) – 1 (alle actoren zijn verbonden met elkaar) en kan
worden toegepast op elk soort netwerk laag.
, Netwerk met directed ties zijn k(k – 1) unieke
directed ties tussen actoren mogelijk, met k = aantal
actoren
Netwerk met undirected ties zijn k(k – 1)/2 unieke
ties mogelijk, met k = aantal actoren
De density (dichtheid) van elk hiërarchische laag, nu de netwerkkern. De vraag aan de
respondenten: van jouw drie beste vrienden, hoeveel zijn er ook goede vrienden van elkaar?
Triad = een netwerk bestaande uit drie actoren en de mogelijke ties tussen hen
Triadic closure (transitivity) = de situatie waarin de twee alters van één ego ook met elkaar
verbonden zijn. Dus als alle drie de actoren met elkaar verbonden zijn onderzoekers
stellen vast dat transitivity vaak voorkomt in de netwerkkern.
Transitivity tendency = de hoge mate van netwerkclustering, ook al hebben twee
willekeurige individuen een minimale kans om elkaar te kennen. Jouw connecties kennen
elkaar waarschijnlijk ook of zijn zelfs vrienden.
Drie mechanismes van sociale bandvorming die transitivity tendeny in kernnetwerken
verklaren:
1. Meeting opportunities (ontmoetingsmogelijkheden): sociale banden worden
gecreëerd in interactiecontexten er moet een mogelijkheid zijn voor personen B
en C om elkaar te ontmoeten en elkaar te leren kennen. A heeft sterke banden met B
en C, dus ze gaat vaak om met B en C. Dit kan betekenen dat B en C dezelfde context
delen als A (zelfde school of buurt). Dus ontmoetingsmogelijkheden in een
kernnetwerk zijn hoog en wordt transitivity hier verwacht
2. Homophily (homofilie): mensen geven voorkeur aan het ontwikkelen van sterke
banden met anderen die op hen lijken. Hierom zal ego A behoorlijk lijken op zowel B
als C, wat betekent dat B en C ook op elkaar lijken en elkaar daarom aantrekkelijker
vinden dan een vreemdeling
3. Structural balance (structureel evenwicht): ego A zal zich ongemakkelijk voelen bij
vrienden B en C die niet zulke positieve banden met elkaar hebben. Er wordt zelfs
psychologische druk gecreëerd voor A bij een onevenwichtige situatie, waardoor ze
streeft naar een evenwichtig netwerk
Forbidden triad = een triad waarin ego A sterke banden heeft met alters B en C, maar waarin
geen band bestaat tussen B en C.
Granovetter beargumenteert dat transitivity tendency toeneemt met de sterkte van de
banden en dat het dus een functie is van de sterkte van de banden, niet een algemeen
kenmerk van de sociale structuur.
Wat hiermee bedoeld wordt: bij zwakke banden tussen ego en alters (bijvoorbeeld
collega’s/kennissen) is de kans dat de alters elkaar kennen kleiner dan wanneer de banden
sterk zijn (vrienden).