PATHOFYSIOLOGIE
1. Inleidende begrippen omtrent gezondheid en ziekte
1.1 Definitie van gezondheid en ziekte
● Gezondheid = lichamelijk + geestelijk + sociaal welzijn
→ Statistisch ‘normaal’, kan ook afwijken van gemiddelde
● Ziekte = afwijking van normale functie/structuur van het lichaam
→ ‘Statistisch afwijkend’
● Gezondheid is meer dan afwezigheid van ziekte
● Doel gezondheidsbeleid: maximaliseren van bevolkingsgezondheid
1.2 Pathofysiologie (ziektemechanismen)
● Genetisch defect: drager zijn van een gen, verhoogd risico op bepaalde ziekte
● Ischemie: zuurstoftekort door onvoldoende doorbloeding van een orgaan/weefsel
● Infectie: iets van buit het lichaam maakt je ziek, bv. bacterie/virus
→ EXAMEN: verschil infectie (zorgt voor ontsteking) en inflammatie (is ontsteking,
reactie van lichaam op schede, deel van genezingsproces)
● Auto-immuun: immuunsysteem valt lichaamseigen cellen aan
● Toxische factoren: iets eten/drinken wat giftig is, extern product
● Traumata: breuken/scheuren/sneeën
● Kanker: fout in celdeling, fout in DNA , fouten niet hersteld
● Metabool: er loopt iets mis in bepaalde stofwisseling in het lichaam
● Nutritioneel: tekort aan voedingsstoffen door te weinig/eenzijdig/te veel te eten
● Veroudering: lichaam wordt minder functioneel/gezond bij ouder worden
● Psychogeen: psychiatrische aandoeningen, kunnen voor fysieke klachten zorgen ook
1.3 Karakteristieken van een ziektebeeld
● Etiologie: oorzaak of geheel van factoren die ziekte veroorzaken
→ Unifactorieel/multifactorieel: één of meerdere oorzaken
→ Exogene of endogene oorzaak: oorzaak van buiten of binnen het lichaam
→ Idiopathische oorzaak: oorzaak onbekend
→ Iatrogene oorzaak: door medische interventie veroorzaakt
● Pathogenese: hoe ziekte tot stand komt, beïnvloed door 3 factoren
→ Schadelijke invloed van buitenaf: infectie/traumata/intoxicatie/…
→ Het terrein: vatbaarheid van een persoon om een ziekte te krijgen
→ Reactievermogen: integriteit van iemands beschermingsmechanismen
● Symptomatologie: voorkomen van symptomen (=uitingen van ziekte)
→ Symptoom: subjectief (klacht), objectief (waarneembaar voor derden), aspecifiek
(past bij vele ziektebeelden), pathognomonisch (specifiek voor één ziektebeeld)
1
, → Syndroom: geheel van symptomen specifiek voor één ziektebeeld
● Verloop van de ziekte
→ Acuut of chronisch
→ Latente periode: tijd tussen begin ziekte en begin symptomen of periode in de
ziekte waar er even geen symptomen zijn, maar ziekte wel aanwezig is
→ Incubatieperiode: tijd tussen besmetting en begin symptomen
→ Prodromale periode: periode na infectie waar er nog enkel maar aspecifieke
symptomen zijn (voor duidelijke symptomen)
● Diagnose: stellen op basis van
→ Anamnese (vraaggesprek), dan klinisch onderzoek, dan bijkomend technisch
onderzoek (bloedtest/biopsie/scan/…), dan diagnose en behandeling
→ Anamnese (vraaggesprek): symptomen
→ Klinisch onderzoek: als afwijkingen bijkomend technisch onderzoek
→ Technisch onderzoek: bloedtest/staal/biopsie/scan/…
⇒ Kan afwijkend of normaal zijn: daarvoor vooropgestelde grenswaarde bepaald
⇒ Hoe lager grenswaarde, hoe meer zieke mensen ontdekt worden, ook hoe
meer mensen onnodig ongerust als onnodig teruggeroepen
⇒ Veranderingen in medicijnen/grenswaarden testen op significante verschillen,
is duurdere/gevaarlijkere/… optie het waard, kijken naar verschil in resultaat
● Prognose: verloop en uiteindelijk resultaat van de ziekte
→ Genezing: volledig herstel zonder restletsels
→ Genezing met restletsels
→ Evolutie naar chronische aandoening
→ Dood: ziekte met ongunstige prognose
1.4 Behandeling van ziekte
● Volgens doel
→ Causale behandeling: neemt oorzaak weg
→ Symptomatische behandeling: symptoombestrijding, ziekte ook bestreden
→ Proefbehandeling: d.m.v. behandeling diagnose stellen; reageert ziekte op
behandeling, is het dan de ziekte waarvan we denken dat het is?
→ Experimentele behandeling: nut nog niet wetenschappelijk aangetoond
→ Curatieve behandeling: doel is genezen, patiënt zal genezen
→ Palliatieve behandeling: symptoombestrijding, ziekte kan niet bestreden worden
● Volgens methode
→ Heelkundige behandeling: chirurgische ingreep
→ Conservatieve behandeling: niet heelkundig
⇒ Medicamenteuze behandeling: toediening geneesmiddelen
- Oraal: via de mond; pillen/siroop/…
- Lokaal/topisch: ter plekke; zalf/crème/…
2
, - Anaal: via de anus; suppo
- Parenteraal: ingespoten; intraveneus/intramusculair/subcutaan/…
⇒ Fysische behandeling: beweging (kine), elektrische stoom (elektro), …
⇒ Psychotherapie: psychologische behandelingen voor psychosomatische (geen
lichamelijke oorzaak) of psychiatrische aandoeningen
1.5 Evidence-based medicine (EBM)
● Traditionele geneeskunde: diagnose en behandeling gebaseerd op wetenschappelijk
onderzoek (EBM)
→ EBM heeft verschillende graden, afhankelijk van type/kracht van onderzoek
● Proefopstellingen altijd gerandomiseerd, dubbelblind, placebogecontroleerd
→ RCT = randomized controlled trial = interventieonderzoek
⇒ Minstens 2 groepen vergelijken: experimentele en controle-/placebogroep
⇒ Randomisatie: willekeurig mensen verdelen onder twee groepen
⇒ Dubbelblind: noch onderzoeker, noch patiënt weet in welke groep patiënt zit
⇒ Als verschil tussen twee groepen significant is, mag besluit als reëel genomen
worden
● Placebo-effect: patiënt ervaart beterschap, denkt medicatie te krijgen, krijgt géén/de
standaardbehandeling in plaats van het nieuwe medicijn
1.6 Sterfte
● Sterfterisico: kans dat iemand sterft op een bepaalde leeftijd
→ Hoog in eerste levensjaar en vanaf 50 jaar
→ Oversterfte bij jonge mannen (15-34) door suïcide/verkeersongevallen
→ Lager voor vrouwen dan voor mannen, op alle leeftijden
● Doodsoorzaken: waarom iemand sterft, meest voorkomend per leeftijd:
→ Tot 39 jaar: aangeboren afwijkingen/verkeersongevallen/suïcide voor mannen én
vrouwen
→ 40-69 jaar: vrouwen - borstkanker, mannen - longkanker/suïcide
→ Tweede meest voorkomende voor mannen en vrouwen: hart- en vaatziekten
1.7 Kanker
● Toekomst: belangrijkste oorzaak ziekte/sterfte, toename kankergevallen
● Oncologie = leer van de gezwelziekten
● Voorkomen:
→ Vaker bij mannen (1 op 3) dan bij vrouwen (1 op 4)
→ Meest bij ouderen: meestal 60 jaar of ouder, kinderkanker vrij zeldzaam
⇒ Controlesysteem voor fouten in celdeling werkt minder goed
→ Steeds meer bij jongere mensen (30-40 jaar): verandering in omgevingsfactoren
→ Meest bij vrouwen: 1. borstkanker, 2. dikkedarmkanker, 3. longkanker
3
, Meest bij mannen: 1. prostaatkanker, 2. longkanker, 3. dikkedarmkanker
● Terminologie:
→ Kanker: maligne (kwaadaardige) aandoening met tumorvorming/neoplasie
→ Carcinogeen: kanker met agens of stof als oorzaak van tumor
→ Behandeling kan curatief of palliatief zijn
● Ontstaansmechanisme van kanker:
→ Celdeling voor vervanging van oude cellen die apoptose ondergaan (celdood)
→ Apoptose: celdood bij oude cellen/cellen die ergens niet horen/cellen die
gevaarlijke beschadigingen hebben
→ Oncogenen: als geactiveerd, zorgen voor DNA verdubbelen en delen, bij
celvernieuwing
→ Tumorsuppressorgenen: als geactiveerd, zorgen voor stop van DNA verdubbelen
en delen, als genoeg van een stof of als orgaan volgroeid is
→ Ontstaan kanker: normale groei van cel ontregeld door mutatie in
oncogenen/tumorsuppressorgenen, als gevolg cellen delen ongecontroleerd
→ Meerstappen-proces: kanker vaak pas wanneer er meerdere mutaties zijn
→ Kanker vaak bij ouderen: al meer mutaties opgestapeld
→ Normaal: cellen met mutaties door ingebouwde controlemechanismen vernietigd
Kanker: apoptosemechanisme defect, cellen blijven delen
→ Kankercellen: kunnen migreren en invaderen
→ Metastasen: via lymfe- en bloedvaten verspreiden kankercellen zich
⇒ Lymfogene en hematogene uitzaaiing/metastasering, prognose zeer slecht
⇒ Via lymfe-/bloedvaten in organen
⇒ Primaire tumor (oorspronkelijk), secundaire tumoren (uitzaaiingen)
⇒ Vele kankers hebben vaste plek van uitzaaiingen
⇒ Meest voorkomende plekken voor uitzaaiingen: long, lever, bot
→ Goedaardige of benigne tumoren vs. kwaadaardige of maligne tumoren (kanker)
→ Angiogenese: bloedvatvorming om tumorgroei in stand te houden, aanvoer
zuurstof en voedingsstoffen
4
1. Inleidende begrippen omtrent gezondheid en ziekte
1.1 Definitie van gezondheid en ziekte
● Gezondheid = lichamelijk + geestelijk + sociaal welzijn
→ Statistisch ‘normaal’, kan ook afwijken van gemiddelde
● Ziekte = afwijking van normale functie/structuur van het lichaam
→ ‘Statistisch afwijkend’
● Gezondheid is meer dan afwezigheid van ziekte
● Doel gezondheidsbeleid: maximaliseren van bevolkingsgezondheid
1.2 Pathofysiologie (ziektemechanismen)
● Genetisch defect: drager zijn van een gen, verhoogd risico op bepaalde ziekte
● Ischemie: zuurstoftekort door onvoldoende doorbloeding van een orgaan/weefsel
● Infectie: iets van buit het lichaam maakt je ziek, bv. bacterie/virus
→ EXAMEN: verschil infectie (zorgt voor ontsteking) en inflammatie (is ontsteking,
reactie van lichaam op schede, deel van genezingsproces)
● Auto-immuun: immuunsysteem valt lichaamseigen cellen aan
● Toxische factoren: iets eten/drinken wat giftig is, extern product
● Traumata: breuken/scheuren/sneeën
● Kanker: fout in celdeling, fout in DNA , fouten niet hersteld
● Metabool: er loopt iets mis in bepaalde stofwisseling in het lichaam
● Nutritioneel: tekort aan voedingsstoffen door te weinig/eenzijdig/te veel te eten
● Veroudering: lichaam wordt minder functioneel/gezond bij ouder worden
● Psychogeen: psychiatrische aandoeningen, kunnen voor fysieke klachten zorgen ook
1.3 Karakteristieken van een ziektebeeld
● Etiologie: oorzaak of geheel van factoren die ziekte veroorzaken
→ Unifactorieel/multifactorieel: één of meerdere oorzaken
→ Exogene of endogene oorzaak: oorzaak van buiten of binnen het lichaam
→ Idiopathische oorzaak: oorzaak onbekend
→ Iatrogene oorzaak: door medische interventie veroorzaakt
● Pathogenese: hoe ziekte tot stand komt, beïnvloed door 3 factoren
→ Schadelijke invloed van buitenaf: infectie/traumata/intoxicatie/…
→ Het terrein: vatbaarheid van een persoon om een ziekte te krijgen
→ Reactievermogen: integriteit van iemands beschermingsmechanismen
● Symptomatologie: voorkomen van symptomen (=uitingen van ziekte)
→ Symptoom: subjectief (klacht), objectief (waarneembaar voor derden), aspecifiek
(past bij vele ziektebeelden), pathognomonisch (specifiek voor één ziektebeeld)
1
, → Syndroom: geheel van symptomen specifiek voor één ziektebeeld
● Verloop van de ziekte
→ Acuut of chronisch
→ Latente periode: tijd tussen begin ziekte en begin symptomen of periode in de
ziekte waar er even geen symptomen zijn, maar ziekte wel aanwezig is
→ Incubatieperiode: tijd tussen besmetting en begin symptomen
→ Prodromale periode: periode na infectie waar er nog enkel maar aspecifieke
symptomen zijn (voor duidelijke symptomen)
● Diagnose: stellen op basis van
→ Anamnese (vraaggesprek), dan klinisch onderzoek, dan bijkomend technisch
onderzoek (bloedtest/biopsie/scan/…), dan diagnose en behandeling
→ Anamnese (vraaggesprek): symptomen
→ Klinisch onderzoek: als afwijkingen bijkomend technisch onderzoek
→ Technisch onderzoek: bloedtest/staal/biopsie/scan/…
⇒ Kan afwijkend of normaal zijn: daarvoor vooropgestelde grenswaarde bepaald
⇒ Hoe lager grenswaarde, hoe meer zieke mensen ontdekt worden, ook hoe
meer mensen onnodig ongerust als onnodig teruggeroepen
⇒ Veranderingen in medicijnen/grenswaarden testen op significante verschillen,
is duurdere/gevaarlijkere/… optie het waard, kijken naar verschil in resultaat
● Prognose: verloop en uiteindelijk resultaat van de ziekte
→ Genezing: volledig herstel zonder restletsels
→ Genezing met restletsels
→ Evolutie naar chronische aandoening
→ Dood: ziekte met ongunstige prognose
1.4 Behandeling van ziekte
● Volgens doel
→ Causale behandeling: neemt oorzaak weg
→ Symptomatische behandeling: symptoombestrijding, ziekte ook bestreden
→ Proefbehandeling: d.m.v. behandeling diagnose stellen; reageert ziekte op
behandeling, is het dan de ziekte waarvan we denken dat het is?
→ Experimentele behandeling: nut nog niet wetenschappelijk aangetoond
→ Curatieve behandeling: doel is genezen, patiënt zal genezen
→ Palliatieve behandeling: symptoombestrijding, ziekte kan niet bestreden worden
● Volgens methode
→ Heelkundige behandeling: chirurgische ingreep
→ Conservatieve behandeling: niet heelkundig
⇒ Medicamenteuze behandeling: toediening geneesmiddelen
- Oraal: via de mond; pillen/siroop/…
- Lokaal/topisch: ter plekke; zalf/crème/…
2
, - Anaal: via de anus; suppo
- Parenteraal: ingespoten; intraveneus/intramusculair/subcutaan/…
⇒ Fysische behandeling: beweging (kine), elektrische stoom (elektro), …
⇒ Psychotherapie: psychologische behandelingen voor psychosomatische (geen
lichamelijke oorzaak) of psychiatrische aandoeningen
1.5 Evidence-based medicine (EBM)
● Traditionele geneeskunde: diagnose en behandeling gebaseerd op wetenschappelijk
onderzoek (EBM)
→ EBM heeft verschillende graden, afhankelijk van type/kracht van onderzoek
● Proefopstellingen altijd gerandomiseerd, dubbelblind, placebogecontroleerd
→ RCT = randomized controlled trial = interventieonderzoek
⇒ Minstens 2 groepen vergelijken: experimentele en controle-/placebogroep
⇒ Randomisatie: willekeurig mensen verdelen onder twee groepen
⇒ Dubbelblind: noch onderzoeker, noch patiënt weet in welke groep patiënt zit
⇒ Als verschil tussen twee groepen significant is, mag besluit als reëel genomen
worden
● Placebo-effect: patiënt ervaart beterschap, denkt medicatie te krijgen, krijgt géén/de
standaardbehandeling in plaats van het nieuwe medicijn
1.6 Sterfte
● Sterfterisico: kans dat iemand sterft op een bepaalde leeftijd
→ Hoog in eerste levensjaar en vanaf 50 jaar
→ Oversterfte bij jonge mannen (15-34) door suïcide/verkeersongevallen
→ Lager voor vrouwen dan voor mannen, op alle leeftijden
● Doodsoorzaken: waarom iemand sterft, meest voorkomend per leeftijd:
→ Tot 39 jaar: aangeboren afwijkingen/verkeersongevallen/suïcide voor mannen én
vrouwen
→ 40-69 jaar: vrouwen - borstkanker, mannen - longkanker/suïcide
→ Tweede meest voorkomende voor mannen en vrouwen: hart- en vaatziekten
1.7 Kanker
● Toekomst: belangrijkste oorzaak ziekte/sterfte, toename kankergevallen
● Oncologie = leer van de gezwelziekten
● Voorkomen:
→ Vaker bij mannen (1 op 3) dan bij vrouwen (1 op 4)
→ Meest bij ouderen: meestal 60 jaar of ouder, kinderkanker vrij zeldzaam
⇒ Controlesysteem voor fouten in celdeling werkt minder goed
→ Steeds meer bij jongere mensen (30-40 jaar): verandering in omgevingsfactoren
→ Meest bij vrouwen: 1. borstkanker, 2. dikkedarmkanker, 3. longkanker
3
, Meest bij mannen: 1. prostaatkanker, 2. longkanker, 3. dikkedarmkanker
● Terminologie:
→ Kanker: maligne (kwaadaardige) aandoening met tumorvorming/neoplasie
→ Carcinogeen: kanker met agens of stof als oorzaak van tumor
→ Behandeling kan curatief of palliatief zijn
● Ontstaansmechanisme van kanker:
→ Celdeling voor vervanging van oude cellen die apoptose ondergaan (celdood)
→ Apoptose: celdood bij oude cellen/cellen die ergens niet horen/cellen die
gevaarlijke beschadigingen hebben
→ Oncogenen: als geactiveerd, zorgen voor DNA verdubbelen en delen, bij
celvernieuwing
→ Tumorsuppressorgenen: als geactiveerd, zorgen voor stop van DNA verdubbelen
en delen, als genoeg van een stof of als orgaan volgroeid is
→ Ontstaan kanker: normale groei van cel ontregeld door mutatie in
oncogenen/tumorsuppressorgenen, als gevolg cellen delen ongecontroleerd
→ Meerstappen-proces: kanker vaak pas wanneer er meerdere mutaties zijn
→ Kanker vaak bij ouderen: al meer mutaties opgestapeld
→ Normaal: cellen met mutaties door ingebouwde controlemechanismen vernietigd
Kanker: apoptosemechanisme defect, cellen blijven delen
→ Kankercellen: kunnen migreren en invaderen
→ Metastasen: via lymfe- en bloedvaten verspreiden kankercellen zich
⇒ Lymfogene en hematogene uitzaaiing/metastasering, prognose zeer slecht
⇒ Via lymfe-/bloedvaten in organen
⇒ Primaire tumor (oorspronkelijk), secundaire tumoren (uitzaaiingen)
⇒ Vele kankers hebben vaste plek van uitzaaiingen
⇒ Meest voorkomende plekken voor uitzaaiingen: long, lever, bot
→ Goedaardige of benigne tumoren vs. kwaadaardige of maligne tumoren (kanker)
→ Angiogenese: bloedvatvorming om tumorgroei in stand te houden, aanvoer
zuurstof en voedingsstoffen
4