A.J. Nieuwenhuis, M. den Heijer en A.W. Hins – Ars Aequi Libri, derde druk, Nijmegen 2014
Week 1 – Algemene begrippen
H.1 Inleiding
De rechtstaat is gebaseerd op vier pijlers:
1. Overheid grijpt alleen in o.g.v. algemene regels
2. Scheiding der machten
3. Rechtsbescherming door een onafhankelijke rechter
4. Het bestaan van grondrechten
a. deze laatste is de enige inhoudelijke pijler die gruwelijke daden van de
overheid onmogelijk maakt
Rechtsbronnen zijn:
1. Internationale verdragen
a. Specifiek grondrechtelijk
i. bijv. IVBPR, IVESCR, ESH, EVRM
b. In het bijzonder over een bepaald grondrecht
i. bijv. IVURD (Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle
vormen van Rassendiscriminatie)
2. Jurisprudentie van internationaal-rechtelijke organen
3. Nationale Grondwet
4. Uitwerking van bepaalde grondrechten in nationale wetgeving
a. bijv. Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB)
5. Jurisprudentie van de nationale rechter
Twee soorten rechten:
1. Klassieke grondrechten
a. garanderen veilig leven en vrijheid
2. Sociale grondrechten
a. garanderen hulp, bijstand ‘verzorgings’rechten
b. maken het mogelijk van de klassieke grondrechten gebruik te maken
Huidige ontwikkelingen m.b.t. grondrechten:
- Werkingssfeer van grondrechten neemt toe
- Aan beperkingen erop worden steeds hogere eisen gesteld
- Aan grondrechten wordt steeds vaker horizontale werking toegekend
- De positieve verplichtingen van de overheid krijgen steeds meer aandacht
- Grondrechtbepalingen uit de internationale rechtsorde krijgen steeds meer
invloed in nationale rechtsordes
o bijv. een ieder verbindende bepalingen in NL o.g.v. 94 Gw
H.2 Geschiedenis en achtergronden
Geschiedenis:
- Grieken (4e en 5e eeuw voor Christus [VC]) waren vooral bezig met de rol van
het individu in de publieke sfeer en hadden voornamelijk vrijheden die daarop
geënt waren
o geen individuele grondrechten zoals we die nu kennen, op enkele basale
na zoals bescherming van privaat eigendom
1
, - Stoïcijnen (ongeveer 340-270 VC) vinden ieder individu moreel gelijk, maar
werken dit niet uit in rechten tegen de overheid
- Christendom na de Romeinse tijd (vanaf +/- 350) beschouwt enerzijds alle
individuen als gelijk, maar vervolgt dissidenten (geen vrijheid van
meningsuiting) en onderdanen worden geacht gehoorzaam te zijn aan de wensen
van de kerk
o de rechtspositie van een individu wordt m.n. bepaald door zijn stand
o er bestaan met name plichten, geen grondrechten
- Natuurrechtsleer van Thomas van Aquino (1225-1274) verdedigt de
Middeleeuwse rechtsorde met leenheren en vazallen en dus voornamelijk
plichten
o grenzen aan overheidsmacht:
de heerser, immers handelend namens God, moet zich t.b.v. het
algemeen welzijn opstellen
geloofszaken worden door de geestelijkheid beslecht
o nog steeds geen individuele rechten tegen de overheid
o beperkingen van overheidsmacht bestonden m.n. in contracten tussen een
specifieke stand en de overheid bekendste voorbeeld is de Magna
Charta uit 1215 die grondbezitters in Engeland bepaalde rechten bood
De Christelijk-Middeleeuwse benadering gaat teloor door verschillende ontwikkelingen:
- Renaissance (15e-16e eeuw)
o Opkomst van wetenschap verschuift de algemene mentaliteit van religieus
naar ‘werkelijkheid-gericht’ en individu en zijn mogelijkheden komen
centraal te staan
- Hervorming (16e eeuw)
o Geloofsbeleving wordt in de eerste plaats een individuele aangelegenheid
o Onderdrukking van ‘afwijkende godsdiensten’ gaat nu ten koste van de
slagkracht van de overheid en er wordt uit pragmatische overwegingen
een godsdienstig toleranter beleid gevoerd
o Scheiding tussen kerk en staat wint aan macht, het begrip ‘soevereiniteit’
wordt ontwikkeld door Bodin (1530-1596)
maar nog steeds weinig ruimte voor grondrechten
- Verlichting (17e-18e eeuw)
o De mens moet trachten zich aan zijn eigen ‘onmondigheid’ (want:
onwetendheid) te ontrukken door van zijn verstandelijke vermogens
gebruik te maken en zich daarbij te baseren op wetenschap
o Het individu wordt de verantwoordelijkheid gegeven om kritisch te zijn
tegenover staatsgezag
- Centralisering van het gezag binnen de natiestaat (14e-19e eeuw)
o Nationale overheden willen harmonisatie van regionaal en lokaal
gewoonterecht en krijgen daarom meer macht, wat roept om een
tegenwicht
- Maatschappelijke en politieke opkomst van de burgerij (13e-19e eeuw)
o De ‘derde stand’ (na adel en geestelijkheid) wordt steeds invloedrijker
omdat uiteindelijk iedereen ertoe behoort of toe kan gaan behoren
o Het idee van gelijkheid voor het recht vervangt ‘standsrechten’ voor
economisch gewin van de samenleving als geheel moet een burger binnen
2
, zijn vrije sfeer bijv. contractuele relaties met andere burgers kunnen
aangaan
speerpunt van de maatschappij wordt meer de mogelijkheid voor
burgers om zich ergens (contractueel) aan te binden en minder de
rol van de vorst
Door al deze ontwikkelingen komt God minder, en de rede meer centraal te staan bij
samenlevingstheorieën
Verder invloedrijk waren Hobbes (1588-1679) en Locke (1632-1704).
Hobbes:
- De natuurtoestand zou leiden tot chaos. Het leven zou eenzaam en kort zijn
wanneer iedereen blind zijn eigen belangen najaagt.
- Op grond van de rede besluit de mens zijn vrijheid over te dragen aan de
overheid die er vooral op toeziet dat conflicten voorkomen worden centraal
staat dus conflictvoorkoming
o Grondrechten zijn van secundair belang nu bijv. vrijheid van godsdienst
alleen maar tot conflicten kan leiden
o Wel zijn alle mensen in zijn optiek gelijk
Locke:
- Ieder mens geniet ‘ingebouwde’ onvervreemdbare natuurlijke rechten, en
daarom zullen mensen bijv. elkaars leven en vrijheid geen schade aanbrengen
- Niettemin voorziet ook hij chaos in de natuurtoestand, maar meer omdat er
onduidelijkheid bestaat over de invulling van de natuurrechten en er geen
handhavend orgaan is
- Om die reden sluiten de individuen een gezamenlijk contract zodat de overheid
in de eerste plaats deze rechten gaat beschermen
o Hier spelen grondrechten dus uitdrukkelijk wel een rol!
o Zo moet er vrijheid van geloofsovertuiging zijn, nu er geen objectieve
kennis op het gebied van geloof mogelijk is
overigens maakte Locke wel enige nuanceringen m.b.t. deze
‘vrijheid van godsdienst’, zoals dat hij niet geldt voor atheïsten
omdat zij de vreze Gods missen en dus onbetrouwbaar zijn, maar
wordt niettemin als ‘peetvader’ van grondrechten gezien
o De grondrechten hebben bovendien een horizontale werking
De Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring (1776) is in grote mate door Locke’s
ideeën geïnspireerd (spreekt o.a. over “inalienable rights”).
De Franse ‘Déclaration des droits de l’homme et du citoyen’ uit 1789 werd zelfs nog
bekender als vastlegger van grondrechten.
Uit artikel 6 blijkt dat erop vertrouwd werd dat de wet de uitdrukking was van
de ‘volonté générale’, beschreven door Rousseau (1712-1778). Deze ‘wil’ is gericht op
het algemene belang.
In NL werd, drie jaar na de stichting van de Bataafse Republiek in 1795, de
‘Staatsregeling’ uitgebracht die burgers grondrechten geeft en de overheid in sommige
gevallen een positieve verplichting om deze na te leven, bijv. bij het recht op arbeid en
op bijstand.
3
, Sinds de Grondwetswijziging van 1983 zijn hier vele grondrechten in
opgenomen, wat de grote betekenis van grondrechten sinds WOII in het internationale
rechtsverkeer weerspiegelt.
De VN, na WOII opgericht, heeft bescherming van de mensenrechten als speerpunt
omdat dit wordt gezien als een voorwaarde voor vrede.
In de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM) uit 1948
zijn zowel klassieke als sociale rechten opgesomd. In 1966 zijn die apart vastgelegd in
(bindende, i.t.t. de UVRM) verdragen: de IVBPR en IVESCR.
- Omdat deze verdragen door veel staten geratificeerd dienen te worden, bevatten
ze geen democratische vereisten, i.t.t. bijv. het EVRM
Het Europees Sociaal Handvest (ESH) van 1961 bevat sociale grondrechten en is geldig
binnen de Raad van Europa.
- Kenmerkend aan verdragen met klassieke grondrechten is dat ze naast vereisten
voor de inrichting van de staat ook individueel inroepbare rechten bevatten
Verschil klassieke/ sociale grondrechten
- Klassiek
o individuele vrijheidsrechten
o de norm is gericht op overheidsonthouding ook wel ‘waarborgnorm’
o bij de rechter afdwingbaar
daarom vaak direct toepasbaar in nationale rechtsordes, in NL via
94 Gw
- Sociaal
o niet per se individueel bepaalbaar, veelal gericht op het belang van de
bevolking als geheel
o zorgplichten, gericht op optreden van de overheid
o vaak discussie over de uitvoering: hoe moet de overheid deze rechten
immers precies garanderen?
verschil met klassiek: onthouding kan juist maar op één manier
o uitvoering kost geld, mede daarom moeilijk afdwingbaar bij de rechter: de
mogelijkheid het recht op werk te faciliteren is bijv. afhankelijk van de
financiële middelen en de budgettaire beslissingen van de overheid
Nuanceringen van dit scherpe onderscheid
- Sommige sociale rechten zijn wél individueel afdwingbaar, bijv. recht op bijstand
- Sociale rechten kunnen een ieder verbindend zijn, bijv. stakingsrecht
- Sommige rechten zijn hybride
o bijv. recht op onderwijs is zowel de vrijheid om onderwijs te kiezen als
een plicht van de overheid om dit te faciliteren (bijv. door gelijke
financiering)
o recht op gezondheidszorg is de plicht van de overheid om dit te faciliteren
en de vrijheid om bepaalde medische voorzieningen te gebruiken
Alle grondrechten dragen drie elementen in zich: overheid heeft de plicht
1. to respect onthouding
2. to protect onderlinge rechten tussen burgers waarborgen
3. to fulfill faciliteren
4
, Universaliteit van grondrechten
- Slechts enkele grondrechten zijn werkelijk universeel, zoals verbod op foltering
en genocide
- De mate van erkenning is afhankelijk van
o het bestaan van een politieke democratie
o een individualistische cultuur
o een bepaalde graad van economische ontwikkeling
- Voor alle landen kan wel gesteld worden dat ze gegeven hun uitgangssituatie de
grondrechten zoveel mogelijk moeten respecteren
o op politiek gebied is allereerst van belang dat ieder individu ‘zijn stem kan
laten horen’ en daarna pas democratische politieke integratie als kiesrecht
- Wereldwijd het meest controversieel is de universaliteit van de vrijheid van
godsdienst, en dan m.n. het recht van geloofsovertuiging te veranderen en het
recht van een kleine groep om een ander geloof aan te hangen dan de
meerderheid
- Het afwijzen van individuele rechten als vrijheid van godsdienst lijkt ingegeven
door de vrees van uitholling van de cultuur als individuen hun eigen meningen te
sterk kunnen verkondigen
- Vrijwel alle staten ter wereld zijn partij bij een mensenrechtenverdrag, maar er
bestaat veel onenigheid over de vraag hoe deze beperkt kunnen worden
De grondslag voor grondrechten wordt gevonden in:
- Menselijke waardigheid
o sinds de Verlichting heerst het idee dat de mens in staat moet zijn zijn
eigen zielenheil na te streven
o hieruit zouden enige grondrechten voortvloeien
- Democratie
o grondrechten en democratie worden gezien als voorwaarden voor elkaars
bestaan
bijv. vrijheid van meningsuiting is nodig voor een democratie,
terwijl de democratie de grondrechten waarborgt
o Kritiek: bescherming van grondrechten kan in de weg staan aan het
functioneren van de ‘wil van de meerderheid’, bijv. door bescherming van
de vrijheid van meningsuiting
bijv. Jeremy Bentham (1748-1832) was van deze mening
John Stuart Mill (1806-1873) stelde dat het beschermen van een
individueel recht op vrijheid van meningsuiting op de lange termijn
zal leiden tot vooruitgang voor de maatschappij als geheel
o Een democratie wordt ook in bepaalde mate gebonden in haar
mogelijkheden door de grondrechten, bijv. wanneer de meerderheid
rekening moet houden met de grondrechten van de minderheid
H.3 Dragers van grondrechten
De meeste grondrechten komen toe aan een ieder.
Grondrechten die een verbod formuleren, bijv. het folterverbod, geven een
ieder het recht om niet gefolterd te worden.
Er kan onderscheid gemaakt worden aan rechten die ieder individu altijd toekomen en
rechten die slechts de burgers van een staat toekomen.
5