Frozen shoulder:
Fibrosering: de vorming van overmatig littekenweefsel, vooral ontstekingen zorgen voor een
willekeurige bindweefselvorming door de fibroblast.
Als het litteken op het oppervlakte te sterk wordt aangelegd wordt dit littekenhypertrofie genoemd.
Als littekens buiten het wondoppervlak treden wordt dit keloidvorming genoemd (blaren).
Bij adhesive capsulitis zorgen de trekkrachten voor het ombuigen van fibroblasten naar
myofibroblasten. Hierdoor wordt het kapsel verkort en is er dus uiteindelijk minder bewegelijkheid.
De MMP’s zijn verminderd dus er wordt minder afgebroken bindweefsel opgehaald. TIMP’s zijn
verhoogd en zij remmen de MMP’s af.
Bij frozen shoulder (adhesive capsulitis) is fibrosering nog wel terug te draaien. Dit gaat via 3 fases:
Fase 1: freezing fase:
Hierbij staat vooral de pijn op de voorgrond, ook gaat de bewegelijkheid naar beneden. NPRS >/ 7
met een hoge reactiviteit. Het kan enkele weken tot 9 maanden duren.
Fase 2: frozen fase:
Hierbij blijft de pijn consistent en de bewegingsbeperking zit ook op een vaste lijn. NPRS 4-6 met een
matige reactiviteit. Het kan 4-9 maanden duren.
Fase 3: thawing fase:
Hierbij gaat de pijn naar beneden en stijgt de bewegelijkheid weer naar normaal. NPRS </ 3 met een
lage reactiviteit. Het kan 4-12 maanden duren.
5% van de populatie heeft last van frozen shoulder. Het zijn vooral vrouwen van 40-65 jaar en het
begint vaak aan de niet dominante zijde.
Bij frozen shoulder is de exorotatie met 50% beperkt t.o.v. de niet aangedane zijde. Bij abductie,
anteflexie, retroflexie en endorotatie moeten er 2 vlakken meer dan 25% beperkt zijn.
17% krijgt binnen 5 jaar aan de andere schouder een frozen shoulder.
14% krijgt een bilaterale frozen shoulder.
Risico factoren:
DM|| - lage BMI – zittend leven – hypo/hypertryoidie – geslacht en afkomst – genen.
Primaire frozen shoulder:
Kent geen gekende oorzaak.
Secundaire frozen shoulder:
Intrinsieke oorzaken: trauma’s schouder.
Extrinsieke oorzaken: trauma’s/problemen elders gelegen.
Systematische oorzaken: aandoeningen.
,Rule in criteria:
• Gemiddelde leeftijd tussen 40-65 jaar
• Langzaam progressief beloop van toenemende pijn en stijfheid
• Pijn en stijfheid beperken slaap, ADL en reiken in de beginfase
• Glenohumerale ROM is beperkt in alle richtingen waarbij de exorotatie het meest is beperkt
• Glenohumerale exo- en endorotatie ROM nemen gradueel af bij toenemende abductie
• Passieve bewegingen naar de eindgrens toe reproduceren de herkenbare pijn
Rule out criteria:
• Exorotatie fors beperkt met hard eindgevoel. (omartrose of posterieure luxatie)
• Pijnlijke abductie beperking zonder beperkte exorotatie (acute bursitis)
• Glenohumerale exo- en endorotatie ROM nemen gradueel toe bij toenemende abductie (stijfheid
die niet gerelateerd is aan het gehele kapsel)
Specifieke rode vlaggen:
Tumoren – fracturen – infectie – neurologisch – visceraal.
Richtlijnprofielen:
Profiel 1: adequaat gedrag zonder gele vlaggen en positieve contextuele factoren.
Profiel 2: voornamelijk adequaat gedrag zonder dominante gele vlaggen. Overwegend positieve
contextuele factoren.
Profiel 3: voornamelijk inadequaat gedrag met dominante gele vlaggen. Negatieve contextuele
factoren.
Reactiviteiten:
Hoge reactiviteit:
NPRS >/ 7 – nachtelijke pijn – rustpijn – duidelijke pijn – geen eindgevoel mogelijk – AROM < PROM.
Informeren/adviseren en geen napijn.
Matige reactiviteit:
NPRS 4-6 – af en toe nachtpijn – af en toe rustpijn – eindgevoel geeft pijn – AROM </> PROM - Napijn
is na 4 uur weg.
Lage reactiviteit:
NPRS </ 3 – geen nachtpijn – geen rustpijn – eindgevoel geeft pijn – AROM <> PROM. Napijn is na 24
weg.
, Glenohumerale instabiliteit:
Traumatisch: met een duidelijk ontstaansmoment.
A-Traumatisch: geen duidelijk ontstaansmoment.
Anterieure luxatie:
97% van de luxaties – geforceerde exorotatie/abductie – 20-30 gevallen per 100.000 inwoners – 21-
30 jarige mannen – hogere risico’s voor een recidief.
Posterieure luxatie:
Geforceerde adductie/axiale compressie.
Multidirectioneel:
Vrouwen meer dan mannen – 18-35 jaar – A-traumatisch – hypermobiliteit – spierzwakte – verstoord
scapulothoracaal ritme.
TUBS (torn loose):
Traumatisch – unidirectioneel – bankart – operatie.
AMBRI (born loose):
A-traumatisch – multidirectioneel – oefentherapie.
AIOS:
Instabiliteit door een verkorting van het kapsel. Gebeurt veelal bij werpsporters.
In de anamnese zal een instabiel en onzeker gevoel aangegeven worden. Ook zal er aangegeven
worden dat er al eerder een luxatie is geweest. De patiënt zal hebben gevoel dat de schouder zich
heeft “verschoten” en eventueel een klik te hebben gevoeld.
Tijdens het onderzoek zal de apprehension test – relocation test – release test worden uitgevoerd.
Apprehension – Relocation – Release test
Doel: anterieure schouder instabiliteit insluiten of uitsluiten
Sensitiviteit: 65,6% - Specificiteit: 95,4%
Uitvoering: De patiënt ligt op zijn rug en het schoudergewricht wordt in 90 graden abductie gebracht.
Vervolgens breng je de schouder voorzichtig in externe rotatie. Het is belangrijk dat de patiënt het
aangeeft als er een gevoel van instabiliteit ontstaat. Je fixeert je hand op de kop van de humerus en
drukt voorzichtig richting dorsaal. Vervolgens laat je de druk los. Bij een positieve test geeft de patiënt
aan angstig te zijn voor het uit de kom schieten van de schouder.