Bruyn (2003). Inclusief artikel van Carter.
Begeer (2024)
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofstuk 12
Hoofdstuk 10
Hoofdstuk 11
Hoofdstuk 13
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 9
Hoofdstuk 14
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 16
Hoofdstuk 15
Hoofdstuk 7
De Bruyn (2003)
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 9
Hoofdstuk 10
Artikel Carter
,De Bruyn et al. (2003)
Hoofdstuk 1
1.2 De noodzaak van opleiding
Diagnostiek is ingebouwd in het proces van interventie. Als professioneel handelen is de
diagnostiek te beschrijven als een zoek- en beslissingsproces dat in dialoog met de cliënt en
diens omgeving wordt uitgevoerd → het is niet slechts meer een kwestie van ‘testen’. De
traditionele kijk op diagnostiek legde de nadruk vooral op het aanbrengen van kennis over en
vaardigheid in het afnemen van tests en op het interpreteren van testresultaten. Aan het scholen
van studenten in de systematiek van het diagnostisch beslissingsproces werd weinig aandacht
besteed → hierdoor ontstond een ‘klinisch oordeel’/ ‘ongewapend oordeel’ = uitspreken van
oordelen zonder expliciet een beroep te doen op methodologische principes of systematische
procedures die kunnen voorkomen dat er fouten en onterechte vertekening in het oordeel
optreden. Drie ontwikkelingen die leiden tot de noodzaak van opleiding in de diagnostische
besluitvorming:
1) Het onderzoek naar de kwaliteit van het ongewapende oordeel
2) De ontwikkelingen in de besliskunde → de ontwikkeling van procedures die de gebruiker
in staat stellen op rationeel verantwoorde wijze beslissingen te nemen.
3) Het ontwikkelen van prescriptieve kaders ten behoeve van professionele diagnostiek →
eis dat er een duidelijke visie bestaat op wat wel en wat niet voldoet aan de eisen die aan
een verantwoorde diagnostiek gesteld worden. Zo’n visie wordt geconcretiseerd in he
opstellen van een prescriptief kader of model.
Diagnostische besluitvorming speelt zich niet in het luchtlendige af. De diagnosticus is
afhankelijk van de kwaliteit van de hulpmiddelen die hem bij het beoefenen van zijn vak ten
dienste staan. Deze hulpmiddelen zijn:
- Inhoudelijke theorieën over het ontstaan en in stand blijven van probleemgedrag.
- Kennis over normale en afwijkende ontwikkelingspatronen
- Instrumenten en technieken om gedragsverschijnselen in kaart te brengen.
- Statistische en psychometrische technieken om gegevens te verwerken.
1.3 Pretenties en beperkingen
Beperking: gedragswetenschap is nog niet volop ontwikkeld (in vergelijking met de medische
diagnostiek bijv.). Bovendien worden de verschijnselen vanuit zeer uiteenlopende zienswijzen
bestudeerd, problemen die hiermee samen hangen worden niet met de handleiding opgelost.
Empirisch-analytisch: dwingt tot zorgvuldigheid zonder afbreuk te doen aan inventiviteit en
creativiteit. In principe is iedere theorie die leidt tot controleerbare voorspellingen acceptabel en
is elk instrument dat tot beslissingswinst leidt inzetbaar.
De handleiding is geen handleiding in de empirisch-analytische methodologie, noch een
handboek besliskunde. De pretentie is dat basisprincipes van de prescriptieve diagnostiek op
het niveau van het diagnostisch redeneren en beslissen duidelijk worden gemaakt. Het model
wat gebruikt wordt in deze handleiding is de diagnostische cyclus. De diagnostische cyclus is
slechts een variant binnen een ruimere familie van prescriptieve modellen die aansluiten bij een
empirisch-analytische aanpak.
2
,Hoofstuk 2
2.1 Wetenschappelijke diagnostiek
We spreken van wetenschappelijke diagnostiek wanneer we onze algemene menselijke
grondstructuur (het analyseren van persoonlijke of andermans problemen en het zoeken naar
verklaringen en oplossingen) ondersteunen met wetenschappelijk-empirische kennis.
Diagnostiek kan in de praktijk lang niet altijd voldaan aan alle eisen die aan het wetenschappelijk
handelen worden gesteld. Daarom ‘verwetenschappelijking van de diagnostische praktijk’; de
diagnosticus is wetenschappelijker naarmate hij (Strien, 1984)
- Explicieter werkt met theorieën en de verschillende theorieniveaus duidelijker met elkaar
in verband brengt.
- Er zich bewust rekenschap van geeft in welke gevallen hij wel en in welke gevallen hij niet
voor een bepaalde theorie kiest
- Duidelijker de denk stappen vastlegt die geleid hebben tot het advies
- Onderzoek doet naar de waarde van theorieën voor de problemen waar ze betrekking op
hebben en aar het effect van ingrepen
- De resultaten van het eigen werk uitwissel met collega’s.
Theoretische, methodologische, instrumentele en ervaringskennis van de diagnosticus fungeren
meestal als inspiratiebron voor diens denkproces, slechts zelden als leveranciers van een kant-
en-klare oplossing.
2.2 Verschillende fouten bronnen
Kwaliteit van foutenbronnen:
- Kansen en waarschijnlijkheid
- Vuistregels en heuristieken die mensen doorgaans geneigd zijn te volgen
- Kwaliteit van professionele diagnostiek.
Kansen en waarschijnlijkheid
Een substantieel deel van het werk van de diagnosticus bestaat uit het schatten, afwegen en
herzien van kansen. Voorbeeld: klinisch beeld van een kind met separatieangst, maar ook
typische leeftijd gerelateerde angst. Het diagnostisch onderscheid is uitermate belangrijk,
omdat de aanpak van het probleem in beide gevallen verschillend is. Er bestaat geen test die
onomstotelijk kan aangeven tot welke van de twee mogelijkheden het gedrag van het kind
behoort. De diagnosticus moet gesteund door de literatuur opzoek gaan naar gegevens waarvan
hij vermoedt dat ze vaker in het ene dan in het andere geval worden aangetroffen. Informatie is
verschillend en informatie over de kans waarmee uitslagen op het instrument goed worden
omschreven ontbreekt → hierdoor moet de diagnosticus kansen subjectief inschatten.
Vuistregels en heuristieken
Mensen hebben doorgaans meer vertrouwen in hun schattingen dan logisch-statistisch te
verantwoorden is → daarom ontstaat van cognitieve vuistregels en heuristieken (zoekstrategieën
die tot oplossingen kunnen leiden) die in tal van probleemsituaties in het dagelijkse leven
adequaat zijn, maar tot vertekening leiden bij kans schattingen in gecontroleerde
laboratoriumomgeving. Mensen hebben de neiging de kans op het optreden van een verschijnsel
hoger in te schatten naarmate zij met minder moeite voorbeelden van het verschijnsel voor de
geest kunnen halen (beschikbaarheidsheuristiek). Mensen blijken bovendien de neiging te
hebben vooral informatie op te zoeken die de eigen opvatting ondersteunt. Dit kan er toe leiden
dat informatie wordt opgezocht die mede op grond van de beschikbaarheidsheuristiek als
belangrijkste naar voren kwam.
3
, Kwaliteit van het professionele oordeel
Fouten en vertekeningen blijken bij de professionele diagnosticus in elke fase van de
diagnostische besluitvorming voor te komen. Dit gegeven moet de diagnosticus ertoe aanzetten
de kwaliteit van eigen besluitvorming kritisch te evalueren en waar nodig te verbeteren →
diagnosticus blijken echter te weinig van praktijkervaringen te leren.
2.3 Besliskundig ondersteunen
Beslissingsprobleem = keuzeprobleem waarbij verschillende opties verschillende
consequenties kunnen hebben met betrekking tot het doel.
Descriptieve beslissingstheorie = houdt zich ook bezig met het verklaren van het
beslissingsgedrag
Normatieve beslissingstheorie = gaat verder dan beschrijven en verklaren, en schrijft ook voor
hoe de beslisser formeel te werk moet gaan op basis van een aantal rationele axioma’s. De
toepassing van de normatieve beslissingstheorie vindt plaats in de besliskunde: een verzameling
van modellen en procedures die aangeven hoe de beslisser in de verschillende stappen van het
beslissingsproces het best kan handelen met het oog op het te bereiken doel. Het is eveneens te
analyseren als een proces waarin opties en consequenties geformuleerd en geëvalueerd
worden. Wat is feitelijk een diagnose? Is het mogelijk en redelijk voorschriften voor de
diagnosticus te formuleren?
Waarom prescriptief i.p.v. normatief?
1. Een normatief model binnen de diagnostiek verwijst naar een benadering waarbij de
diagnostische beslissing of beoordeling wordt gebaseerd op vastgestelde normen,
standaarden of referentiepunten. Deze normen worden vaak gedefinieerd door
gemiddelde of ideale waarden die als "normaal" worden beschouwd voor een bepaalde
populatie of situatie. Een diagnostisch proces is in principe niet binnen het bereik van
een strikt normatief model te brengen, aangezien een dergelijk model niet adequaat is.
2. De term ‘normatief’ wordt in de besliskunde eveneens in algoritmische zin gebruikt. In de
diagnostiek verwijst "algoritmisch" naar het gebruik van gestructureerde, stapsgewijze
procedures (algoritmen) om tot een diagnose of een beslissing te komen. Het betekent
dat de diagnostische beslissing wordt genomen op basis van een reeks van logische
regels of criteria die systematisch worden doorlopen.
3. Prescriptief als begrip gebruiken voor complexe situaties die niet te reduceren zijn tot het
ideaaltypische formele beslissingsprobleem dat met traditionele normatieve modellen
kan worden aangepakt.
Kortom, prescriptief heeft een breder richtinggevende heuristische aanpak.
Prescriptieve diagnostiek = Prescriptieve diagnostiek is een onderdeel van de diagnostiek dat
zich richt op het aanbevelen van interventies of behandelingen op basis van de bevindingen uit
de diagnostische fase. Het is dus meer gericht op het wat te doen dan het wat is er aan de
hand → prescriptieve diagnostiek is in het Nederlands ‘leer van de diagnostiek’.
In Nederland heeft de empirische cyclus van De Groot de grondtoon gezet voor ontwikkelingen
in de prescriptieve diagnostiek.
In Nederland ontwikkelde modellen geven in algemeen zin aan welke stappen in welke volgorde
op welke wijze doorlopen moeten worden. Het zijn conceptuele ordeningskaders die niet
uitgewerkt zijn tot op het niveau van concrete voorschriften en regels. De vraag is of dit laatste
mogelijk is binnen de professionele diagnostiek → diagnostiek is een open systeem.
4