De cognitieve ontwikkeling van baby tot kleuter
Inhoud
De cognitieve ontwikkeling volgens Piaget ........................................................................................................ 2
De tendens tot adaptatie .............................................................................................................................. 2
De tendens tot organisatie ............................................................................................................................ 2
Equilibrium ................................................................................................................................................... 3
Schema = psychologische structuur............................................................................................................... 3
De cognitieve ontwikkeling in de babytijd (sensomotorisch stadium) ................................................................ 4
Substadium 1: Eenvoudige reflexen (0-1 maand) .......................................................................................... 4
Substadium 2: Eerste gewoonten en primaire circulaire reacties (1-4 maand) ............................................... 4
Substadium 3: Secundaire circulaire reacties (4-8 maand) ............................................................................. 5
Substadium 4: Coördinatie van secundaire circulaire reacties (8-12 maand).................................................. 5
Substadium 5: Tertiaire circulaire reacties (12-18 maand) ............................................................................. 5
Substadium 6: Het begin van het denken (18-24 maand) .............................................................................. 6
Individuele verschillen in intelligentie: is de ene baby slimmer dan de andere? ............................................. 6
De cognitieve ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd (pre-operationeel stadium) ......................................... 7
De kenmerken van het pre-operationeel stadium ......................................................................................... 7
Substadium 1: preconceptueel denken (2 – 4/5 jaar) .................................................................................... 8
Substadium 2: Intuïtief denken (4 – 7 jaar) .................................................................................................... 8
4 onvolkomenheden in het pre-operationeel denken.................................................................................... 9
Gecentreerd denken ................................................................................................................................. 9
Onvolledig begrip van transformatie ......................................................................................................... 9
Irreversibiliteit van het denken ................................................................................................................10
Egocentrisme ...........................................................................................................................................10
, De cognitieve ontwikkeling volgens Piaget
“ Elk organisme wordt geboren met 2 tendenties/neigingen: de tendens tot adaptatie
en een tendens tot organisatie, met doel te komen tot een equilibrium/evenwicht
(tussen de persoon en zijn omgeving) en tot een kwalitatief hoger functioneren. “
De tendens tot adaptatie
Adaptatie = aanpassen aan de eisen van de omgeving.
door groei van schema’s
2 processen:
1. ASSIMILATIE van ervaringen in een bestaand schema
Assimilatie = het proces waarmee mensen ervaringen interpreteren aan de hand van hun
huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Bv. ‘papa’ zeggen tegen alle mannen.
Bv. Een kind leert dat een hond een dier is. Als hij ontdekt dat ook katten dieren zijn, wordt
"kat" ondergebracht in het schema "dier". Kat wordt dus geassimileerd in het schema dier.
2. ACCOMMODATIE/aanpassing van het schema
Accommodatie = het proces waarmee mensen bestaande manieren
van denken of doen veranderen als reactie op ontmoetingen met
nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Bv. Kind komt in contact met andere mannen die ‘opa’ of ‘buurman’
worden genoemd en beseft dat het schema van ‘man is papa’ moet
veranderen. Kind zegt enkel ‘papa’ wanneer het de kenmerken van
de papa waarneemt (lengte, stemgeluid, haarkleur, …).
Bv. Een adolescent leest een artikel over politiek, hierdoor verandert
zijn of haar kijk op politiek en past diegene zich dus aan.
De tendens tot organisatie
Tendens tot organisatie = de aangeboren tendens van elk organisme om eigen processen tot geordende,
samenhangende delen te integreren.
Adaptatie en organisatie zijn complementair. Als een individu activiteiten organiseert, assimileert het nieuwe
ervaringen aan bestaande structuren en accommodeert het bestaande structuren aan de eisen van nieuwe
situaties. Bv. Auto rijden: je leert de positie van je handen op je stuur, hoe de auto moet starten, remmen, schakelen, …
Nadien leer je deze handelingen te combineren in het verkeer. Je breidt schema’s dus uit en eventueel aanpassen
afhankelijk van de situaties (terugschakelen, bocht nemen, rood licht dus stoppen, …). Je herorganiseert schema’s tot
handelingen die uiteindelijk automatisch gebeuren. Er ontstaat een nieuw equilibrium of evenwicht.
Inhoud
De cognitieve ontwikkeling volgens Piaget ........................................................................................................ 2
De tendens tot adaptatie .............................................................................................................................. 2
De tendens tot organisatie ............................................................................................................................ 2
Equilibrium ................................................................................................................................................... 3
Schema = psychologische structuur............................................................................................................... 3
De cognitieve ontwikkeling in de babytijd (sensomotorisch stadium) ................................................................ 4
Substadium 1: Eenvoudige reflexen (0-1 maand) .......................................................................................... 4
Substadium 2: Eerste gewoonten en primaire circulaire reacties (1-4 maand) ............................................... 4
Substadium 3: Secundaire circulaire reacties (4-8 maand) ............................................................................. 5
Substadium 4: Coördinatie van secundaire circulaire reacties (8-12 maand).................................................. 5
Substadium 5: Tertiaire circulaire reacties (12-18 maand) ............................................................................. 5
Substadium 6: Het begin van het denken (18-24 maand) .............................................................................. 6
Individuele verschillen in intelligentie: is de ene baby slimmer dan de andere? ............................................. 6
De cognitieve ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd (pre-operationeel stadium) ......................................... 7
De kenmerken van het pre-operationeel stadium ......................................................................................... 7
Substadium 1: preconceptueel denken (2 – 4/5 jaar) .................................................................................... 8
Substadium 2: Intuïtief denken (4 – 7 jaar) .................................................................................................... 8
4 onvolkomenheden in het pre-operationeel denken.................................................................................... 9
Gecentreerd denken ................................................................................................................................. 9
Onvolledig begrip van transformatie ......................................................................................................... 9
Irreversibiliteit van het denken ................................................................................................................10
Egocentrisme ...........................................................................................................................................10
, De cognitieve ontwikkeling volgens Piaget
“ Elk organisme wordt geboren met 2 tendenties/neigingen: de tendens tot adaptatie
en een tendens tot organisatie, met doel te komen tot een equilibrium/evenwicht
(tussen de persoon en zijn omgeving) en tot een kwalitatief hoger functioneren. “
De tendens tot adaptatie
Adaptatie = aanpassen aan de eisen van de omgeving.
door groei van schema’s
2 processen:
1. ASSIMILATIE van ervaringen in een bestaand schema
Assimilatie = het proces waarmee mensen ervaringen interpreteren aan de hand van hun
huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Bv. ‘papa’ zeggen tegen alle mannen.
Bv. Een kind leert dat een hond een dier is. Als hij ontdekt dat ook katten dieren zijn, wordt
"kat" ondergebracht in het schema "dier". Kat wordt dus geassimileerd in het schema dier.
2. ACCOMMODATIE/aanpassing van het schema
Accommodatie = het proces waarmee mensen bestaande manieren
van denken of doen veranderen als reactie op ontmoetingen met
nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Bv. Kind komt in contact met andere mannen die ‘opa’ of ‘buurman’
worden genoemd en beseft dat het schema van ‘man is papa’ moet
veranderen. Kind zegt enkel ‘papa’ wanneer het de kenmerken van
de papa waarneemt (lengte, stemgeluid, haarkleur, …).
Bv. Een adolescent leest een artikel over politiek, hierdoor verandert
zijn of haar kijk op politiek en past diegene zich dus aan.
De tendens tot organisatie
Tendens tot organisatie = de aangeboren tendens van elk organisme om eigen processen tot geordende,
samenhangende delen te integreren.
Adaptatie en organisatie zijn complementair. Als een individu activiteiten organiseert, assimileert het nieuwe
ervaringen aan bestaande structuren en accommodeert het bestaande structuren aan de eisen van nieuwe
situaties. Bv. Auto rijden: je leert de positie van je handen op je stuur, hoe de auto moet starten, remmen, schakelen, …
Nadien leer je deze handelingen te combineren in het verkeer. Je breidt schema’s dus uit en eventueel aanpassen
afhankelijk van de situaties (terugschakelen, bocht nemen, rood licht dus stoppen, …). Je herorganiseert schema’s tot
handelingen die uiteindelijk automatisch gebeuren. Er ontstaat een nieuw equilibrium of evenwicht.