EXAMENCOMMISSIE BEDRIJFSWETENSCHAPPEN 2025-2026:
SAMENLEVING EN ECONOMIE
1. IK BEN WIE IK BEN (7,5%)
SOORTEN IDENTITEITEN
1. Persoonlijke identiteit
→ Alles wat je uniek maakt als individu: je karakter, keuzes, biologische aspecten.
2. Groepsidentiteit
→ Alles wat je deelt met anderen binnen een groep: cultuur, taal, religie, hobby’s,
nationaliteit, enz.
LAGEN VAN IDENTITEIT
Identiteit bestaat uit lagen, net als een ui . Deze lagen beïnvloeden elkaar en vormen samen wie je
bent:
Persoonlijke identiteit:
• Biologische aspecten: bv. leeftijd, geslacht, etniciteit.
• Persoonlijkheidstrekken: introvert/extrovert, rustig, avontuurlijk, …
• Familiale achtergrond: opvoeding, gezinscultuur, waarden van thuis.
Groepsidentiteit:
• Regionaal, nationaal, supranationaal: bv. West-Vlaming, Belg, Europeaan.
• Groepen waar je toe behoort: sportclub, klas, vriendengroep.
• Gendergerelateerde groepen: vrouw, man, non-binair, LGBTQIA+.
• Sociaaleconomische groepen: rijk, arm, middenklasse, werkend, student.
• Levensbeschouwelijke groepen: religies, loso eën, spiritualiteit.
• Subculturen: punk, goth, gamer, hiphop, enz.
IDENTITEIT IS DYNAMISCH
Identiteit verandert door:
• Nieuwe ervaringen (bv. reizen, relaties, school)
• Belangrijke gebeurtenissen (verlies, succes, trauma)
• Invloeden van buitenaf (vrienden, media, maatschappij)
Factoren die identiteit beïnvloeden
1. Verbondenheid: Je voelt je ergens thuis of aanvaard → positief voor zelfbeeld.
2. Discriminatie: Uitsluiting of achterstelling → negatief e ect op identiteit.
3. Wij-zij-denken: Denken in “ons” vs. “anderen” → kan leiden tot vooroordelen en
identiteitssplitsing.
Mens- en wereldbeeld
• Mensbeeld = Hoe je naar de mens kijkt (bv. goed of slecht geboren).
• Wereldbeeld = Hoe je de wereld ziet (bv. rechtvaardig, gevaarlijk, hoopvol).
• Je mens- en wereldbeeld beïnvloeden je identiteit, én omgekeerd.
fi fi ff
, 2
2. IK LEEF SAMEN IN DIVERSITEIT (7,5%)
WAT BETEKENT DIVERSITEIT?
Diversiteit = de aanwezigheid van verschillen tussen mensen.
Dit kan gaan over uiterlijk, afkomst, religie, cultuur, seksuele voorkeur, sociale status, enz.
Diverse samenlevingen bestaan uit mensen met verschillende achtergronden, gewoonten,
overtuigingen en leefwijzen.
Vormen van diversiteit
1. Lichaamsdiversiteit
→ verschil in uiterlijk, leeftijd, beperkingen, gezondheid, lengte, huidskleur, …
2. Sociale diversiteit
→ verschillen in opleiding, werk, inkomen, klasse, leefomstandigheden
3. Culturele diversiteit
→ talen, eetgewoonten, kunst, muziek, tradities
4. Religieuze/levensbeschouwelijke diversiteit
→ islam, christendom, atheïsme, boeddhisme, spiritualiteit, enz.
5. Seksuele diversiteit
→ seksuele voorkeur (bv. hetero, homo, bi, pan), genderidentiteit (trans, non-binair…)
BEGRIPPEN OVER SAMENLEVEN IN DIVERSITEIT
Multiculturalisme → Samenleven van verschillende culturen naast elkaar. Er is respect, maar
weinig menging.
Monoculturalisme → Samenleving waar één cultuur dominant is en anderen zich daaraan
moeten aanpassen.
Integratie → Mensen met een andere achtergrond passen zich aan en behouden ook elementen
van hun eigen cultuur.
Inclusie → Iedereen hoort erbij, ongeacht verschillen. Actieve deelname voor iedereen.
Exclusie → Uitsluiting van bepaalde groepen. Ze worden niet of nauwelijks betrokken.
VOORDELEN VAN SAMENLEVEN IN DIVERSITEIT
• Culturele verrijking → Meer variatie in kunst, keuken, gewoonten, feesten, muziek, enz.
• Uitwisseling van ideeën → Verschillende perspectieven zorgen voor meer creativiteit,
oplossingen en innovatie.
• Economische uitwisseling → Internationale handel, migratie en samenwerking zorgen
voor economische groei.
UITDAGINGEN VAN SAMENLEVEN IN DIVERSITEIT
• Meningsverschillen → Botsende overtuigingen of normen kunnen zorgen voor con ict.
• Verschillende belangen → Niet iedereen wil hetzelfde of vindt dezelfde dingen belangrijk.
• Verschillende referentiekaders → Mensen interpreteren situaties anders door hun
achtergrond
• Risico op groepsdenken → Mensen sluiten zich op in hun “eigen” groep → minder
openheid.
• Risico op uitsluiting → Als je “anders” bent, kan je sneller buiten de groep vallen.
fl
, 3
3. IK REAGEER CORRECT IN EEN NOODSITUATIE (7,5%)
TE HERKENNEN NOODSITUATIES
• Bloeding: bloedverlies, mogelijk levensbedreigend
• Hartstilstand / ademhalingsstilstand: bewusteloos, geen ademhaling, geen hartslag
• Bot-, spier- en gewrichtsletsels:
◦ Botbreuk: abnormale stand, zwelling, pijn
◦ Kneuzing: blauwe plek, zwelling
◦ Ontwrichting: gewricht uit de kom
◦ Verstuiking: gewricht dat overstrekt werd
• Verdrinking: moeilijk ademen of bewusteloos na waterongeval
• Verslikking: moeite met ademhalen, hoesten, paniek
• Wonden: open huid, brandwonden, bloeding, infectiegevaar
DE 6 BASISPRINCIPES VAN EERSTE HULP
1. Blijf rustig – paniek helpt niemand
2. Vermijd besmetting – handschoenen gebruiken, handen wassen
3. Handel als eerste hulpverlener – grijp in
4. Zorg voor comfort – kalmeer het slachto er
5. Verleen psychosociale hulp – praat rustig, geruststellen
6. Houd rekening met emoties – ook achteraf kunnen er reacties komen
DE 4 EHBO-STAPPEN:
1. Zorg voor veiligheid – voor jezelf én het slachto er
2. Beoordeel toestand – bewustzijn, ademhaling?
3. Roep hulp in – 112 of andere juiste nummers
4. Verleen verdere hulp – stabiele zijligging, druk uitoefenen, reanimatie, …
NOODNUMMERS
• 112 → ambulance & brandweer
• 101 → politie
• 1733 → huisartsenwachtdienst
• 070/245.245 → antigifcentrum
DE 6 STAPPEN VAN DE REANIMATIE:
1. Controleer bewustzijn
2. Bel 112
3. Zoek een AED
4. Start borstcompressies (100-120/min)
5. Beadem (optioneel)
6. Ga door tot hulp komt of AED overneemt
ff ff