HC 1: het Romeinse recht in de oudheid
Koninkrijk 753 v.C. - 509 v.C.
Anno urbis conditae = ‘Het jaar van de stichting van de stad’
- 753 v.C.: Romulus en Remus -> na de dood van Remus wordt Romulus de eerste koning
van de stad.
- 7de eeuw: Etrusken -> zij hadden de leidende rol in de vroegere staatsontwikkeling -> ze
leefden ten noorden van Rome en ze zouden zich gaan vestigen in Rome, het ideale
terrein ( de 7 heuvels en rivier ), de Latijnen en de Sabijnen leefden er ook. De Etrusken
waren hoger ontwikkeld, verstedelijkt en deden aan handel met de zuidelijke kolonies. (
Maar er zijn problemen met de chronologie ).
- Omnium Rerum Principia Parva Sunt-Cicero = samensmelten en transitie -> secundaire (
ambachten ) en tertiaire ( handelsactiviteiten ) activiteiten. Er was een urbane
nederzetting, namelijk de steden ( midden 8e eeuw ) <-> Lesaffer.
Sociaal
- 1000-5000 mensen.Latijnen en Sabijnen: autochtone bevolking.
- Clans/Geslachten/Gentes o.l.v. clanleider
● Gentes: leden hadden meestal 1 stamvader.
● Clanleider = de pater familias en bestuurt de clan als een soort alleenheerser.
➔ Legendarische stamvader: vb = Gens Julia
- Gelijkheid: collectieve eigendom ( weinig private eigendom ).
- Standenmaatschappij ( 9e eeuw )
● Patriciërs ( rijke ) en plebejers ( armen ).
- Bestuur: na de samensmelting > koning
Bestuur
Koning
- Verkozen/erfelijk.
- Etruskische Tarquinii ( 6e eeuw v.C. ).
- Imperium.
- Lesaffer: Romeinse wetten toegeschreven aan de koning en dus niet de koning zelf ->
koning moet de bestaande orde bewaren.
- Overige instellingen: verwaarloosbaar.
- Leges regiae?
Senaat Comitia curiata Priesters
- Patriciërs/plebejers - Rechtspraak
- Koning
- Alleen patriciërs Quaestores parricidii
hebben stemrecht
- Koning heeft de macht over het imperium, hij werd aanvankelijk verkozen door het volk,
dat vergaderde in de comitia curiata, maar wordt later erfelijk.
- Etruskische terquinni: verover en heers -> nieuw veroverde gebieden werden aan de
clanleiders gegeven om hen tevreden te houden en gaan hierdoor ook meer
burgerrechten geven aan de plebejers, zo ontstaan twee tevreden groepen die meer
macht gaan toekennen aan de koning -> koningschap wordt erfelijk gemaakt.
, - De koning bevatte de politieke macht ( = uitvoerende macht ), de juridische macht (=
opperste rechter), de religieuze macht ( = opperpriester ) en de militaire macht (=
opperbevelhebber ).
- Als opperrechter verantwoordelijk voor het fas ( verhoudingen tussen goden en burgers =
kerkelijk recht ) en ius ( verhoudingen tussen de romeinen onderling = romeins burgerlijk
recht ).
- Leges regiae = wetten van de vorst/koning-> in deze tijd vooral wetten van de goden,
bewaren van de vrede. De koning was meer een koning die moest zorgen voor een status
quo, men was ervan ver overtuigd dat de wetten en de gewoonten die er waren een orde
ingesteld was door de goden en dus gerespecteerd moest worden.
- Onder de koning stonden de senaat, Comitia curiata en priesters.
● Senaat = adviesorgaan -> senex ( = oud man ) -> oude wijze mannen die
geconsulteerd worden voor advies en discussiëren met de koning over de stad ( het
zijn vaak de clanleiders ). Senatusconsulta = de adviezen die zij formuleren -> maar
alle macht ligt nog bij de koning, dus niet zo relevant.
● Comitia curiata = volksvergadering -> kiezen koning ( maar verdwijnt nadat
etruskische koningen het koningschap erfelijk maken) -> de macht wordt dus
uitgehold.
● Priesters + quaestores parricidii: zij spelen een belangrijke rol in de rechtspraak. De
quaestor parricidii ( ad hoc ) richten een onderzoek in voor zwaardere misdrijven ->
met meestal de doodstraf.
Rechtsbronnen
Het Romeinse koninkrijk: rechtsbron
- Romeinse recht = Ius civile: personaliteitsbeginsel ( cives = burger ) -> enkel voor Romeinse
burgers.
● Mos maiorum ( ongeschreven gewoonterecht = gebruiken van onze voorouders ): fas
en ius.
➔ Priesters: kenners
- Leges regiae of koninklijke wetten?
● Bestuur.
● Rechtsbronnen.
● Rechtsleer: zie later.
● Rechtsleer: onbestaande.
Republiek
Vroege Republiek ( 509 v.C. - 264 v.C. ) en Late Republiek ( 264 v.C. - 27 v.C. )
Geldingsgebied
- Eerst nog steeds een zeer bescheiden gebied, maar groeit uit tot een enorm gebied:
Zuid-Europa, Noord-Afrika en het byzantijnse rijk.
- Het Romeinse recht gold niet voor iedereen in het rijk, het personaliteitsbeginsel
gold er ( <-> territorialiteitsbeginsel ).
De Romeinse burger: Romeins recht (ius civile)
Vreemdeling: ius gentium ( recht dat betrekking heeft op niet Romeinen ).
Sociale en economische context
- Binnen het territorium was een standenmaatschappij aanwezig. In deze
standenmaatschappij stonden bovenaan de patriciërs, daarna kwamen de plebejers en de
slaven. De plebejers waren vooral de vaklieden en boeren die konden gebruik maken van
, de burgerrechten en werden beschermd door het recht. De slaven konden geen gebruik
maken van het Romeinse recht en werden dus niet gezien als rechtssubjecten, maar als
objecten van hun meesters, die wel rechtssubjecten zijn. Vanaf 241 v.C. kwam er wel steeds
meer gelijkheid.
Steeds meer gelijkheid tussen de patriciërs en plebejers, maar er bestaat nog steeds een
groot onderscheid tussen de ridders/ruiters (de rijken, want ze hadden een paard (
equites ) = de middenlaag ( het hogere plebs ), en de toplaag: de senaatstand
( nobiles ).
Economisch: welvarend en expansief
Bestuur
1. Start van de res republica 509 v.C.
- Imperium 2 consuls - Verkozen
- Religie?
Senaat
- Advies
- Patriciërs
- Gewezen magistraten.
Comitia Centuriata Priesters o.l.v. Pontifex Maximus: fas
Comitia Tributa
- Consuls nemen het imperium van de koning over, ze krijgen de militaire, rechterlijke en
uitvoerende macht.
- Senaat is vooral een adviesorgaan ( senaatsconsulta ), maar wordt steeds meer bepalend in
dagelijks bestuur, de staatsfinanciën en de buitenlandse politiek ten tijde van de republiek.
Door zijn groeiende invloed in wetgeving wordt hij machtiger omdat het de enige bestuur
instelling is die permanent is en klein genoeg is om bestuurbaar te zijn, terwijl bij de recht er
veel te veel wisselingen zijn. In tijden van crisis kan de senaat de hele bestuurlijke organisatie
opschorten en een dictatuur instellen ( dit gebeurde twee keer: onder Sulla en Julius Caesar ).
- De leden van de senaat zijn in deze periode enkel de patriciërs, het zijn gewezen magistraten
( 300-600 ).
- De comitia centuriata ( belangrijkste van de twee ): zij verkiezen de consuls en de hoogste
magistraten. Samenstelling: ingedeeld in 193 centuriën en dan onderling verdeeld onder 5
bezit klasse ( 98 van 193 dus minderheid domineert ) en 1 klasse van bezitloze -> gevolg: de
plebejers nog steeds niets te zeggen.
- Comitia Tributa -> romeinen verdeeld over 35 stammen waartoe ze vroeger behoorden. Het is
veel minder aristocratisch, niet verdeeld op basis van bezit. De belangrijkste taak is verkiezen
van lagere magistraten. In de Comitia Tributa heeft iedereen stemrecht.
- De 2 comitiae zijn aanvankelijk enige wetgever binnen republiek, maat moeten wel ter
goedkeuring aan senaat voorleggen, dit wordt omgekeerd in 393 v.C. -> senaat wetgevende
functie, eerst senaat dan pas comitiae.
- Priesters hebben de religieuze macht. Pontifex maximus = vergelijkbaar met de paus, maar
heeft wel politieke inspraak.
- Plebejers mogen stemmen en maken wetten ( leges ) en Senaat moet hierover stemmen ).
5e-4e eeuw -> conflicten: patricische minderheid versus plebejische meerderheid -> meer
politieke rechten ( plebejers willen meer inspraak ).
, 2. Politieke ontvoogding stap 1: 494 v.C.
2 Consuls
- Vetorecht Senaat
- Onschendbaar
- Werkbaar?
2 Volkstribunen
- Voorzitters
Concilium plebis of Comitia: leges Priesters
plebejische raad
- Sociale verhoudingen -> nieuwe bestuurlijke organisatie: er is een plebejische
meerderheid t.o.v. een patricische minderheid. Hierdoor ontstaat er een strijd voor
politieke ontvoogding. Er wordt niet meer geluisterd naar de plebejers voor hun vraag
naar inspraak.
- Eerste plebejische secessie: plebejers trekken weg -> nadelig want werkende klasse.
- Concilium plebis = de volksraad, een vergadering die al samenkwam tijdens de secessie
wordt nu erkent als een officiële bestuurlijke instelling door het Romeinse bestuur. Mag
zelf wetten maken genaamd plebiscieten -> Gelden enkel voor plebejers.
- Volkstribunen = ambt dat gecreëerd wordt en waren de twee voorzitters van de volksraad.
Ze heeft een zeer machtige functie aangezien ze een vetorecht bezitten.
● Controleren elkaar.
● Tegen alle overige raden en magistraten die zij ongunstig achtten voor plebejers.
● Status van sacrosanctus → zijn onschendbaar, mochten niet betwist worden, hun
beslissingen ook niet -> Wie wel doet? Doodstraf.
● Werkbaar? Volkstribunen moeten oppassen met vetorecht omdat de andere het
vetorecht tegen het vetorecht van de andere volkstribuun kan aanhechten.
● Na 1 jaar herverkozen en is hij zijn onschendbaarheid kwijt -> Steun blijven hebben
van de plebejers aangezien de onschendbaarheid hierop gebaseerd is.
● Macht beperkt tot Rome zelf.
- Volksaedielen zijn minder van belang, ze staan in voor bv onderhoud van de tempel.
3. Politieke ontvoogding stap 2: 400 v.C.: militaire campagnes onderliggende
stammen: 367 v.C.: Leges Liciniae Sextiae:
2 Consuls Praetor
- Imperium: RS <-> Lesaffer ( Eerst
assistent van consul en pas 2e
eeuw v.C zelfstandig )
- 337: ook plebejers
2 Volkstribunen Senaat
Concilium Comitia Priesters Censor Quaestores
plebis aerarii
- Plebejers moeten vechten -> willen meer politieke rechten.
- Het consulaat komt open te staan voor plebejers.
- Vanaf 342 komt er een nieuwe wet dat er minstens 1 consul
een plebejer moet zijn -> aanleiding: ontevredenheid van de
plebejers.
Koninkrijk 753 v.C. - 509 v.C.
Anno urbis conditae = ‘Het jaar van de stichting van de stad’
- 753 v.C.: Romulus en Remus -> na de dood van Remus wordt Romulus de eerste koning
van de stad.
- 7de eeuw: Etrusken -> zij hadden de leidende rol in de vroegere staatsontwikkeling -> ze
leefden ten noorden van Rome en ze zouden zich gaan vestigen in Rome, het ideale
terrein ( de 7 heuvels en rivier ), de Latijnen en de Sabijnen leefden er ook. De Etrusken
waren hoger ontwikkeld, verstedelijkt en deden aan handel met de zuidelijke kolonies. (
Maar er zijn problemen met de chronologie ).
- Omnium Rerum Principia Parva Sunt-Cicero = samensmelten en transitie -> secundaire (
ambachten ) en tertiaire ( handelsactiviteiten ) activiteiten. Er was een urbane
nederzetting, namelijk de steden ( midden 8e eeuw ) <-> Lesaffer.
Sociaal
- 1000-5000 mensen.Latijnen en Sabijnen: autochtone bevolking.
- Clans/Geslachten/Gentes o.l.v. clanleider
● Gentes: leden hadden meestal 1 stamvader.
● Clanleider = de pater familias en bestuurt de clan als een soort alleenheerser.
➔ Legendarische stamvader: vb = Gens Julia
- Gelijkheid: collectieve eigendom ( weinig private eigendom ).
- Standenmaatschappij ( 9e eeuw )
● Patriciërs ( rijke ) en plebejers ( armen ).
- Bestuur: na de samensmelting > koning
Bestuur
Koning
- Verkozen/erfelijk.
- Etruskische Tarquinii ( 6e eeuw v.C. ).
- Imperium.
- Lesaffer: Romeinse wetten toegeschreven aan de koning en dus niet de koning zelf ->
koning moet de bestaande orde bewaren.
- Overige instellingen: verwaarloosbaar.
- Leges regiae?
Senaat Comitia curiata Priesters
- Patriciërs/plebejers - Rechtspraak
- Koning
- Alleen patriciërs Quaestores parricidii
hebben stemrecht
- Koning heeft de macht over het imperium, hij werd aanvankelijk verkozen door het volk,
dat vergaderde in de comitia curiata, maar wordt later erfelijk.
- Etruskische terquinni: verover en heers -> nieuw veroverde gebieden werden aan de
clanleiders gegeven om hen tevreden te houden en gaan hierdoor ook meer
burgerrechten geven aan de plebejers, zo ontstaan twee tevreden groepen die meer
macht gaan toekennen aan de koning -> koningschap wordt erfelijk gemaakt.
, - De koning bevatte de politieke macht ( = uitvoerende macht ), de juridische macht (=
opperste rechter), de religieuze macht ( = opperpriester ) en de militaire macht (=
opperbevelhebber ).
- Als opperrechter verantwoordelijk voor het fas ( verhoudingen tussen goden en burgers =
kerkelijk recht ) en ius ( verhoudingen tussen de romeinen onderling = romeins burgerlijk
recht ).
- Leges regiae = wetten van de vorst/koning-> in deze tijd vooral wetten van de goden,
bewaren van de vrede. De koning was meer een koning die moest zorgen voor een status
quo, men was ervan ver overtuigd dat de wetten en de gewoonten die er waren een orde
ingesteld was door de goden en dus gerespecteerd moest worden.
- Onder de koning stonden de senaat, Comitia curiata en priesters.
● Senaat = adviesorgaan -> senex ( = oud man ) -> oude wijze mannen die
geconsulteerd worden voor advies en discussiëren met de koning over de stad ( het
zijn vaak de clanleiders ). Senatusconsulta = de adviezen die zij formuleren -> maar
alle macht ligt nog bij de koning, dus niet zo relevant.
● Comitia curiata = volksvergadering -> kiezen koning ( maar verdwijnt nadat
etruskische koningen het koningschap erfelijk maken) -> de macht wordt dus
uitgehold.
● Priesters + quaestores parricidii: zij spelen een belangrijke rol in de rechtspraak. De
quaestor parricidii ( ad hoc ) richten een onderzoek in voor zwaardere misdrijven ->
met meestal de doodstraf.
Rechtsbronnen
Het Romeinse koninkrijk: rechtsbron
- Romeinse recht = Ius civile: personaliteitsbeginsel ( cives = burger ) -> enkel voor Romeinse
burgers.
● Mos maiorum ( ongeschreven gewoonterecht = gebruiken van onze voorouders ): fas
en ius.
➔ Priesters: kenners
- Leges regiae of koninklijke wetten?
● Bestuur.
● Rechtsbronnen.
● Rechtsleer: zie later.
● Rechtsleer: onbestaande.
Republiek
Vroege Republiek ( 509 v.C. - 264 v.C. ) en Late Republiek ( 264 v.C. - 27 v.C. )
Geldingsgebied
- Eerst nog steeds een zeer bescheiden gebied, maar groeit uit tot een enorm gebied:
Zuid-Europa, Noord-Afrika en het byzantijnse rijk.
- Het Romeinse recht gold niet voor iedereen in het rijk, het personaliteitsbeginsel
gold er ( <-> territorialiteitsbeginsel ).
De Romeinse burger: Romeins recht (ius civile)
Vreemdeling: ius gentium ( recht dat betrekking heeft op niet Romeinen ).
Sociale en economische context
- Binnen het territorium was een standenmaatschappij aanwezig. In deze
standenmaatschappij stonden bovenaan de patriciërs, daarna kwamen de plebejers en de
slaven. De plebejers waren vooral de vaklieden en boeren die konden gebruik maken van
, de burgerrechten en werden beschermd door het recht. De slaven konden geen gebruik
maken van het Romeinse recht en werden dus niet gezien als rechtssubjecten, maar als
objecten van hun meesters, die wel rechtssubjecten zijn. Vanaf 241 v.C. kwam er wel steeds
meer gelijkheid.
Steeds meer gelijkheid tussen de patriciërs en plebejers, maar er bestaat nog steeds een
groot onderscheid tussen de ridders/ruiters (de rijken, want ze hadden een paard (
equites ) = de middenlaag ( het hogere plebs ), en de toplaag: de senaatstand
( nobiles ).
Economisch: welvarend en expansief
Bestuur
1. Start van de res republica 509 v.C.
- Imperium 2 consuls - Verkozen
- Religie?
Senaat
- Advies
- Patriciërs
- Gewezen magistraten.
Comitia Centuriata Priesters o.l.v. Pontifex Maximus: fas
Comitia Tributa
- Consuls nemen het imperium van de koning over, ze krijgen de militaire, rechterlijke en
uitvoerende macht.
- Senaat is vooral een adviesorgaan ( senaatsconsulta ), maar wordt steeds meer bepalend in
dagelijks bestuur, de staatsfinanciën en de buitenlandse politiek ten tijde van de republiek.
Door zijn groeiende invloed in wetgeving wordt hij machtiger omdat het de enige bestuur
instelling is die permanent is en klein genoeg is om bestuurbaar te zijn, terwijl bij de recht er
veel te veel wisselingen zijn. In tijden van crisis kan de senaat de hele bestuurlijke organisatie
opschorten en een dictatuur instellen ( dit gebeurde twee keer: onder Sulla en Julius Caesar ).
- De leden van de senaat zijn in deze periode enkel de patriciërs, het zijn gewezen magistraten
( 300-600 ).
- De comitia centuriata ( belangrijkste van de twee ): zij verkiezen de consuls en de hoogste
magistraten. Samenstelling: ingedeeld in 193 centuriën en dan onderling verdeeld onder 5
bezit klasse ( 98 van 193 dus minderheid domineert ) en 1 klasse van bezitloze -> gevolg: de
plebejers nog steeds niets te zeggen.
- Comitia Tributa -> romeinen verdeeld over 35 stammen waartoe ze vroeger behoorden. Het is
veel minder aristocratisch, niet verdeeld op basis van bezit. De belangrijkste taak is verkiezen
van lagere magistraten. In de Comitia Tributa heeft iedereen stemrecht.
- De 2 comitiae zijn aanvankelijk enige wetgever binnen republiek, maat moeten wel ter
goedkeuring aan senaat voorleggen, dit wordt omgekeerd in 393 v.C. -> senaat wetgevende
functie, eerst senaat dan pas comitiae.
- Priesters hebben de religieuze macht. Pontifex maximus = vergelijkbaar met de paus, maar
heeft wel politieke inspraak.
- Plebejers mogen stemmen en maken wetten ( leges ) en Senaat moet hierover stemmen ).
5e-4e eeuw -> conflicten: patricische minderheid versus plebejische meerderheid -> meer
politieke rechten ( plebejers willen meer inspraak ).
, 2. Politieke ontvoogding stap 1: 494 v.C.
2 Consuls
- Vetorecht Senaat
- Onschendbaar
- Werkbaar?
2 Volkstribunen
- Voorzitters
Concilium plebis of Comitia: leges Priesters
plebejische raad
- Sociale verhoudingen -> nieuwe bestuurlijke organisatie: er is een plebejische
meerderheid t.o.v. een patricische minderheid. Hierdoor ontstaat er een strijd voor
politieke ontvoogding. Er wordt niet meer geluisterd naar de plebejers voor hun vraag
naar inspraak.
- Eerste plebejische secessie: plebejers trekken weg -> nadelig want werkende klasse.
- Concilium plebis = de volksraad, een vergadering die al samenkwam tijdens de secessie
wordt nu erkent als een officiële bestuurlijke instelling door het Romeinse bestuur. Mag
zelf wetten maken genaamd plebiscieten -> Gelden enkel voor plebejers.
- Volkstribunen = ambt dat gecreëerd wordt en waren de twee voorzitters van de volksraad.
Ze heeft een zeer machtige functie aangezien ze een vetorecht bezitten.
● Controleren elkaar.
● Tegen alle overige raden en magistraten die zij ongunstig achtten voor plebejers.
● Status van sacrosanctus → zijn onschendbaar, mochten niet betwist worden, hun
beslissingen ook niet -> Wie wel doet? Doodstraf.
● Werkbaar? Volkstribunen moeten oppassen met vetorecht omdat de andere het
vetorecht tegen het vetorecht van de andere volkstribuun kan aanhechten.
● Na 1 jaar herverkozen en is hij zijn onschendbaarheid kwijt -> Steun blijven hebben
van de plebejers aangezien de onschendbaarheid hierop gebaseerd is.
● Macht beperkt tot Rome zelf.
- Volksaedielen zijn minder van belang, ze staan in voor bv onderhoud van de tempel.
3. Politieke ontvoogding stap 2: 400 v.C.: militaire campagnes onderliggende
stammen: 367 v.C.: Leges Liciniae Sextiae:
2 Consuls Praetor
- Imperium: RS <-> Lesaffer ( Eerst
assistent van consul en pas 2e
eeuw v.C zelfstandig )
- 337: ook plebejers
2 Volkstribunen Senaat
Concilium Comitia Priesters Censor Quaestores
plebis aerarii
- Plebejers moeten vechten -> willen meer politieke rechten.
- Het consulaat komt open te staan voor plebejers.
- Vanaf 342 komt er een nieuwe wet dat er minstens 1 consul
een plebejer moet zijn -> aanleiding: ontevredenheid van de
plebejers.